27 december, 2020

311 - Uit de nalatenschap van Adri Offenberg (4) - oorlogspublicaties

In het vierde deel over de boeken die ik vond in de bibliotheek van Adri Offenberg kijk ik naar weer een nieuwe categorie: boeken die clandestien werden gedrukt tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Over clandestiene uitgaven

In de oorlogsjaren waren de mogelijkheden voor het publiceren van boeken door schaarste aan grondstoffen en bepaling van de bezetter steeds meer beperkt: uitgevers staakten hun uitgaven of gingen over tot het produceren van clandestien drukwerk. Er verschenen tijdens de oorlog dus zowel legale, als clandestiene als illegale drukwerken. En er is een verschil tussen clandestien en illegaal drukwerk. Illegaal drukwerk richt zich rechtstreeks tegen de bezetter. Clandestien drukwerk kon ook een heel onschuldige inhoud hebben, maar onttrekt zich aan het toezicht en de toestemming door de bezetter. Tijdens de oorlog verschenen circa 1000 clandestiene uitgaven. Sommige uitgevers waren hier heel actief in (zoals De Blauwe Schuit met circa 40 uitgaven, De Bezige Bij met circa 70 en Stols met 54) en er waren ook auteurs van wie veel uitgaven verschenen, zoals Bertus Aafjes. De Blauwe Schuit, met als drukker Hendrik Werkman, was  feitelijkde eerste clandestiene uitgeverij van Nederland (de naam Werkman leeft trouwens nog voort). Op de site van de KB lees ik:

Illustratie van De Blauwe Schuit
De Blauwe Schuit, Stols en andere collega-uitgevers verspreidden niet of nauwelijks illegale uitgaven. Hoewel ook van de uitgaven van de Mansarde Pers beweerd werd dat met de opbrengst een aantal onderduikers in leven werd gehouden, hebben vermoedelijk toch alleen de uitgaven van De Bezige Bij een illegaal karakter, doordat de opbrengst ten goede kwam aan het verzet. Van de 54 clandestiene uitgaven van Stols zijn er bijvoorbeeld slechts vijf als illegaal aan te merken, gericht tegen de bezetter, de overige hadden een min of meer onschuldig karakter.
De opbrengst van de uitgaven van De Bezige Bij werd nog gebruikt om het verzet te financieren, bij andere uitgeverijen was er dus vooral sprake van commerciële belangen. De prijzen van clandestiene uitgaven waren hoog als gevolg van de schaarste in de oorlogsjaren (aan papier, aan inkt, aan drukkers, aan alles). De journalist en schrijver H.M. van Randwijk deed tijdens de oorlog in het verzetsblad Vrij Nederland het merendeel van de clandestien uitgegeven bundeltjes die niet expliciet tot verzet opriepen overigens af als 'esthetische ijdeltuiterij'. 

Op de eerder genoemde pagina van de website van de KB wordt ingegaan op het bijzondere boek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook wordt uitgebreid beschreven hoe uitgevers werkten en tegen welke problemen ze opliepen. Interessante overzichten geven verder ook de boeken van Lisette Lewin - Het clandestiene boek 1940-1945 (hier integraal te lezen), Piet Calis - Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945 (hier integraal te lezen) en natuurlijk het standaardwerk van Dirk de Jong - Het vrije boek in onvrije tijd (hier integraal te lezen). Naar de lijst die Dirk de Jong in zijn boek hanteert wordt in catalogi regelmatig verwezen. Ook ik zal dat in dit stukje doen. Overigens waren er op het overzicht van De Jong genoeg aanmerkingen. Zo is er het verwijt dat hij te weinig aandacht gaf aan uitgaven van Joodse oorsprong. Echter, veel Joodse uitgaven verschenen bijzonder genoeg legaal. Lisette Lewin schrijft in de catalogus bij de tentoonstelling Op de rand van de afgrond met uitgaven in de Bibliotheca Rosenthaliana die tijdens de bezetting verschenen (waar Adri Offenberg curator was, en hij was tevens co-auteur van deze catalogus):
Dat verwijt is niet helemaal terecht. Het is waar dat er clandestien joodse boekjes en geschriftjes zijn gedrukt, maar de meeste van de 58 titels die in deze catalogus staan zijn legaal uitgegeven. Ze hebben een K-nummer, dat wil zeggen dat ze zijn gedrukt met toestemming van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Want de Duitsers die eind mei 1940 direct begonnen met het straffen van boekhandelaars die werk van Heine of andere joden in de etalage lieten liggen, waren zo cynisch dat ze het uitgeven van judaïca niet alleen toestonden maar zelfs aanmoedigden. (...) Achterin de catalogus staat een chronologisch jaaroverzicht. Een schokkende cijferreeks: 14 titels in 1940, 33 in 1941, drie in 1942, drie in 1943, één in 1944, drie in 1945 (twee zonder jaar). Er was aan het eind bijna niemand meer over. Veel namen in de lijst van biografische notities over degenen die aan de uitgaven hebben meegewerkt hebben de toevoegingen: omgekomen, gedeporteerd, gefusilleerd, vrijwillige dood tijdens W.O. II. 
Behalve de uitgaven van De Blauwe Schuit (de complete originele uitgaven van Chassidische Legenden I en II van Werkman brengt makkelijk zo’n 30.000 euro op) en enkele andere uitgaven, zijn ondanks de kleine oplagen clandestiene publicaties niet per se zeldzaam en kostbaar. Terwijl ik dit stukje maak, loopt de najaarsveiling 2020 van Bubb Kuyper. In de catalogus van die veiling staan 7 lots met clandestiene uitgaven. Eén lot is onverkocht gebleven, een ander lot bevat circa 200 clandestiene uitgaven en dit lot bracht 850 euro op - net iets meer dan 4 euro per stuk. De andere 5 lots brachten wisselende bedragen op, omgerekend een tientje tot een paar tientjes per stuk.

Zes gevonden clandestiene uitgaven

Bij Adri Offenberg vond ik verschillende publicaties die ofwel clandestien zijn, ofwel op de grens van de bevrijding zijn gepubliceerd. Interessant zijn een zestal clandestiene uitgaven:
Illustratie uit "Zomerdag"

1. Aldert Witte - Voor- en tusschenspel (De Jong 941). Dit is een genummerd (33 van 125) en gesigneerde uitgave. Volgens het titelblad uitgegeven door Uitgeverij Spaanders in 1940, maar in feite in 1944 geproduceerd.  Van 1943-1945 leidde Aldert Witte de clandestiene en bibliofiele uitgeverij d'Uylen-spieghelpers. Daar verschenen 9 clandestiene uitgaven, waaronder deze. De bundel is hier integraal te lezen.
2. Aldert Witte - Zomerdag (De Jong 952). Eén gedicht met illustratie in een kartonnen omslag. Ook dit is een genummerd (42) en gesigneerd exemplaar, waarbij zowel Aldert Witte als illustrator Nico Berkhout signeerden en verschenen bij de uitgeverij van De Witte. Hier is het te lezen.
3. Theo van Baaren - Versteend zeewier (De Jong 61). Van de oplage van 270 werden 120 exemplaren gesigneerd, dit is een genummerd (62) en gesigneerd exemplaar, met de ingekleurde illustraties. Theo van Baaren was samen met Gertrude Pape tijdens de oorlogsjaren betrokken bij het clandestiene tijdschrift "De schone zakdoek". Deze bundel is hier integraal te lezen.
Colofon uit de uitgave
"De legende van het spookschip
De vliegende Hollander" (1944)
4. A. Nonymus - Het lied der minne van vroeger en nu (De Jong 511). In het colofon blijkt iets van de omstandigheden waarin boeken tot stand kwamen. Er staat: "In December van het jaar O.H. negentienhonderd vierenveertig, toen de oorlog woedde binnen onze grenzen en overstroomingen, honger en koude ons volk in bittere nood brachten en bovendien gas en electriciteit niet meer beschikbaar waren, toen heeft de U.M. "In den Bloemhof" te Wassenaar deze bundel minnedichten uitgegeven met het doel, den lezer enkele oogenblikken van vergetelheid te schenken." In andere uitgaven van A. Nonymus staan vergelijkbare teksten (zie afbeelding). Het boekje is hier te lezen. Achter de naam A. Nonymus ging de illustrator Johan van Eikeren schuil, die voor de oorlog onder meer verantwoordelijk was voor de Corvey-uitgave Het model voor de uitgever. Lisette Lewin schrijft in haar boek:
Twee maanden voor de bevrijding begon Van Eikeren een boekje te schrijven dat in een kleine, genummerde oplage verscheen in juli 1945. Het heet Perijkelen bij de verzorging van het boek in de oorlogsjaren of het relaas van hollandse onversaagdheid in tijden van nood uit de ervaring opgetekend en is gedrukt op hetzelfde harige paardedeken-achtige papier als veel van die oorlogsboekjes. De schrijver heeft het motief voor het kaftje zelf in linoleum gesneden. Hij is al jaren dood. Voor dat boekje mogen we hem dankbaar zijn. Als geen ander heeft hij het uitgeversleven in bezet Nederland beschreven.
5. De uitgave met misschien wel de langste titel is De Zes Vlyghen - synde eene Versaemelingh van Lofsanghen, Heekelvaersen ende Rymen waerin besonghen wort, de Minne, 't Schoone Vrouwmens, de Waerelt, de Seevaert, de Krygh ende eenighe andere Saecken/oftewel cleyne Strontjens van Lastighe Vlyghen op de craecksindelycke Vensterdoecken van Hollands Burgherdeugt alle tesaemen geschreeven van onder andere Jan G. Elburg en Aldert Witte (hier te lezen). Ook dit werk is uitgegeven door de Uylen-Spieghel-Pers van Aldert Witte, in een oplage van 200 exemplaren.
6. Garmt Stuiveling - Wordend kristal. Verschenen in maart 1945 in een beperkte oplage, waarvan 70 exemplaren genummerd. Dit is een ongenummerd exemplaar en helaas is de voorzijde van het omslag losgescheurd. Maar ook deze is online te lezen.
 
Bijzondere vondst is nog dat ik de uitgave Zehn kleine Meckerlein vond. Deze uitgave van de Carlinapers uit 1974 is een facsimile uitgave van de clandestiene uitgave die in 1943 door A.A. Balkema werd uitgegeven. Het is de tekst van een uit een concentratiekamp gesmokkeld liedje. Helaas ontbreekt één van de 10 losse vellen en dit is daarmee een incompleet exemplaar. Het origineel verscheen in een oplage van 40 en is een voorbeeld van een nu kostbare clandestiene uitgave. Medio 2020 werd een exemplaar uit 1943 voor 900 euro geveild bij Zwiggelaar.

Ik vond ook nog twee uitgaven door de graficus Henri Friedländer die op de grens van de bevrijding verschenen. De eerste is De overweldiger. Hoofdstuk I en II van het boek Habakuk, als een van de weinig Joodse auteurs opgenomen in De Jong onder nummer 637 (en trouwens ook in de catalogus Op de rand van de afgrond onder nummer 40). Blijkens het colofon weliswaar vertaald en gezet in de oorlogswinter 1944-1945 maar gedrukt in de zomer van 1945. De tweede is Zijn einde. Jesaja XIV:3-21 dat kort na de oorlog verscheen in een oplage van 500, waarvan 100 genummerd (dit is nummer 40). 

Mijn andere clandestiene uitgaven

In mijn eigen bibliotheek had ik al een aantal uitgaven staan die tijdens de oorlog zijn verschenen. Een deel ervan zijn legaal verschenen uitgaven, zoals de Stols-uitgave van Petrarca's Madonna Laura waar ik eerder over schreef en de bij Nijgh & Van Ditmar in 1941 verschenen titels Vluchtige begroetingen en De kleine Rudolf van Aart van der Leeuw en Apollyon van Bordewijk.

Van Bordewijk heb ik daarnaast de door hem onder het pseudoniem "Emile Mandeau" geschreven werkje Verbrande erven (De Jong 532) dat in 1944 bij de Bezige Bij verscheen in 525 genummerde exemplaren (ik heb nummer 63). Daarnaast heb ik één van de gelegenheidsuitgaven die Chris Leeflang produceerde voor vrienden en bekenden, het bij de jaarwisseling 1944-1945 verschenen Jaarlied van Bredero (De Jong 117).

Een uitgave uit mijn bibliotheek die niet clandestien was, maar het wel werd, is het boekenweekgeschenk 1941. Citerend van de website Neerlandistiek.nl: "Ter gelegenheid van de boekenweek 1941 verscheen de bloemlezing Novellen en gedichten, samengesteld door Victor E. van Vriesland en Emmy van Lokhorst. Het kwam uit in een oplage van 67.000 exemplaren, en was bestemd voor iedereen die van 1 tot 8 maart 1941 voor fl. 2,50 aan boeken kocht. Op 27 februari publiceerde de NSB-krant Het Nationale Dagblad een artikel waarin schande wordt gesproken over de aanwezigheid van verzen van ‘den Jood Maurits Mok‘. Van Vriesland, een van de samenstellers, was ook van joodse komaf. Een nationaal-socialistisch boekhandelaar doet op 28 februari zijn beklag bij de uitgever, de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels: “Een mooi gebonden werkje […] om een aantal Jodendichters […] naar voren te kunnen brengen.” Uiteindelijk werd de uitgave door de Duitsers teruggeroepen en vernietigd, behalve 20.000 exemplaren die al bij lezers waren. Ook deze is daarom niet echt zeldzaam, en wordt ook nu nog tweedehands ruimschoots aangeboden.

Een collectie clandestiene uitgaven?

Het lijkt erop dat zich nu een kleine collectie clandestiene uitgaven in mijn bibliotheek vormt. Een doel zou kunnen zijn om alle 1019 uitgaven in de lijst van De Jong te verzamelen (+ de 58 in de catalogus van de UBA). Dat is niet mijn plan. Als ik het genoemde kavel met 200 exemplaren bij Bubb had gekocht, had ik daar nog een behoorlijke stap in kunnen zetten. Maar voor nu is het mooi om deze kleine vertegenwoordiging in mijn bibliotheek te hebben en zo iets meer zicht te krijgen op de moeilijke omstandigheden waaronder ze tot stand kwamen.  

11 december, 2020

310 - Uit de nalatenschap van Adri Offenberg (3) - de bibliotheek van Johan Polak

Bibliofielen zijn altijd nieuwsgierig naar het boekenbezit van andere bibliofielen. Vandaar mijn fascinatie voor de bibliotheek van Adri Offenberg waar ik nu al het derde blog over schrijf, maar ik heb bijvoorbeeld in het verleden ook de veilingcatalogi van de bibliotheken van Boudewijn Buch en Gerrit Komrij gekocht om een beeld te krijgen van hun boekenbezit. In de bibliotheek van Adri Offenberg vond ik een mooie verrassing: de tweedelige veilingcatalogus van de veiling van het boekenbezit van Johan Polak.

De veiling werd in 1993 verzorgd door het helaas niet meer bestaande veilinghuis Beijers in Utrecht. Het is enkele jaren geleden opgegaan in het Venduhuis Utrecht, maar ook dat heeft de activiteiten intussen gestaakt.

Johan Polak en zijn bibliotheek

Johan Polak (1928-1992), de legendarische uitgever met een prachtig fonds aan klassieke uitgaven, boekenliefhebber, verzamelaar, oprichter van Athenaeum Boekhandel en nog veel meer. Er is veel over hem geschreven en vaak is geprobeerd om ook de verborgen kanten van zijn leven aan het licht te brengen. Toch raakt onvermijdelijk iemands naam langzamerhand vergeten. In 1998 schrijft Toon Möller dat na zijn dood en de veiling van de boeken "een zachte motregen van vergetelheid over Johan Polak [begon] te vallen." Toch blijft Polak de verbeelding prikkelen. In 2017 verscheen de biografie over het leven van Johan Polak van de hand van Koen Hilberdink, die eerder in 2012 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep het boekje Boekenmanie schreef, over de geboorte van Johan Polak als uitgever. In een artikel in Vrij Nederland uit 2008 over "het raadsel Johan Polak" wordt een fraai beeld van zijn leven gegeven.

Duidelijk was dat de bibliotheek van Polak bij zijn leven verboden gebied was voor iedereen behalve Polak zelf. In het artikel in Vrij Nederland staat een mooie anekdote van Jan Siebelink, die Polak als zijn leermeester beschouwde:

(een deel van) de Polak-bibliotheek
Omdat Polak een hypochonder was en omdat hij graag overdreef, geloofde niemand hem als hij weer eens zei dat hij op het punt stond dood te gaan. Maar hij was wel degelijk ziekelijk, ondervond Siebelink. ‘Ik at eens bij hem in zijn villa in Muiderberg en toen ik tegen een uur of tien weg wilde gaan, zei hij: ik wil dat je blijft. Hij had pijn doordat hij niet kon plassen, hij bleef een halfuur weg en dan had hij er weer een druppel uitgeperst. Ik heb ’s nachts bij hem gewaakt. Toen hij was ingedommeld, ben ik zijn bibliotheek binnengegaan, die grensde aan de slaapkamer. Verboden gebied, al helemaal zonder witte handschoenen. Ik heb de kostbaarste boeken bekeken, onder andere een plaquette van Mallarmé, gedichten geïllustreerd door Édouard Manet. Er waren nog maar twee gave exemplaren van op de wereld: één in de bibliotheek van het Vaticaan, en één bij Johan Polak. De volgende dag belde hij me, niet om me te bedanken voor mijn goede zorgen, maar om me streng te berispen. Ik had de boeken kennelijk niet helemaal tot op de millimeter ingeschoven. Hij wist precies waar ik met mijn vingers aan gezeten had.’

In De parelduiker schreef antiquair Steven Bakker in 1998 ook over de "mythische bibliotheek" van Polak, waar hij één keer mocht binnenkomen. Hij leverde regelmatig boeken aan Polak. Over de collectie Polak zegt hij: "Polak was een hartstochtelijk liefhebber geweest, hij verzamelde niet op compleetheid, hij kocht wat hij mooi vond, to please himself."

De veiling bij Beijers

Het lijkt erop dat het door Siebelink stiekem aangeraakte boek nummer 382 van de veiling was, de uitgave L'après-mide d'un faune uit 1876. Edouard Manet wordt hierbij genoemd. Geschat op 5.000 tot 6.000 gulden bracht het uiteindelijk 11.000 gulden op, het dubbele dus. Verder stonden er 2.056 andere nummers in de catalogus, in twee delen gepubliceerd. In de door mij gevonden exemplaren vond ik nog wat extra's: een losse index van de kavels (met sorteringen op soort (klassieken, series vertalingen), auteurs, uitgevers, drukkers, binders, etc., een opbrengstenlijst van de veiling en een verdrietig kaartje van het veilinghuis met de mededeling dat alle biedingen van Adri Offenberg bij deze veiling helaas werden overboden. Welke biedingen dat waren is niet meer te achterhalen, in de catalogi stonden in elk geval geen aangekruiste nummers of andere vermeldingen die een indicatie geven van titels waar Adri Offenberg (of de bibliotheek die hij vertegenwoordigde) belangstelling voor had.

In het eerder aangehaalde artikel in De parelduiker is Steven Bakker vrij duidelijk (en dodelijk) over de opzet van de veiling én de catalogus. Steven Bakker zegt: 

Het zal wel altijd een raadsel blijven waarom de Stichting Johan Polak heeft besloten de ‘volledige’ bibliotheek, op de collectie literaire autografen na, in haar geheel te laten veilen bij het Utrechtse veilinghuis Beijers. (...) De totale opbrengst, meer dan twee miljoen gulden, had dus hoger kunnen uitkomen als de stichting zich terdege had voorbereid, als zij zich uitvoeriger had laten adviseren, als zij de tijd had genomen. Slechts vijfentwintig boeken werden afgehamerd op tienduizend gulden of meer. (...) Beide veilingcatalogi blonken niet bepaald uit in kwaliteit. Ze waren verlucht met slechts 21 kleurenfoto's en 18 zwartwit-opnamen; de indeling was rommelig, de lengte van de beschrijvingen liet te wensen over, de richtprijzen waren bijzonder laag en niemand had zich er om bekommerd een inleiding op de bibliotheek of een fotoportret van de eredoctor zelf op te nemen. Uit niets bleek dat er ook maar enige extra zorg was besteed aan beide bijzondere veilingcatalogi, waarvan de oplage maar liefst 4300 exemplaren bedroeg. Alles duidde op een haastklus, die bovendien natuurlijk weer niets had mogen kosten. Johan Polak, de uitgever van bijzonder fraai vormgegeven boeken, moest eens weten welk een ‘eerbetoon’ hem ten deel was gevallen! Zowel de Stichting Johan Polak als het veilinghuis Beijers heeft een unieke kans voorbij laten gaan om deze omvangrijke boekenschat - ‘the bibliophile life-work of the collector’, zo staat op de titelpagina van de eerste catalogus te lezen - volledig tot zijn recht te laten komen, om hem voor de allerlaatste maal te laten schitteren.

Kort verslag in Trouw, 14-5-1993
Als ik de opbrengstenlijst naast de veilingcatalogus leg, kan ik mijn ogen toch nauwelijks geloven. Ik wist al dat de veiling van de boeken een recordopbrengst opleverde, het tienvoudige van wat was beoogd (en dus waren de richtprijzen inderdaad veel te laag). Maar het ging in een aantal gevallen echt heel hard. Geen wonder dat er voor Adri Offenberg niets te halen was. Het eerste nummer op de veiling, een humanistisch handschrift met een tekst van Cicero, was geschat op 3.000 tot 4.000 gulden. Het werd afgehamerd voor 35.000 gulden, inderdaad tien keer zoveel. Nou, dan is de toon voor de veiling wel gezet. Nummer 2, een handschrift met een tekst van Juvenalis ging bijna net zo hard: geschat op 5.000 tot 6.000 gulden, werd het afgehamerd op 48.000. Ik kan mij zo voorstellen dat er binnen een paar minuten na de start van de veiling een tevreden veilingmeester, een opgewonden zaal en heel veel teleurgestelde boekenliefhebbers waren die hadden gehoopt een boek uit de bibliotheek van Johan Polak te bemachtigen. Ook ik zou dat graag gewild hebben, net zoals ik blij ben met boeken uit de bibliotheek van Boudewijn Büch en die van Gerrit Komrij. De veiling van de bibliotheek van Büch (in 2005) brachten trouwens ook veel meer op dan vooraf gedacht, die van Komrij in 2012 daarentegen minder dan gedacht. Het bezit van een boek uit het bezit van Büch, Polak, Komrij of Offenberg (of uit die van de Nijhoffs) voelt als een eerbetoon aan een bijzondere boekenliefhebber en geeft extra betekenis aan het boek als je weet dat het ooit in zo'n bibliotheek heeft gestaan. In het geval van de veiling van de boeken van Polak zou dat blijkbaar een kansloze missie zijn geweest. Hoewel: niet alles is verkocht, er van uitgaande dat alle ontbrekende nummers op de opbrengstenlijst niet verkocht zijn: ik had nog nummer 42 kunnen kopen, een postincubel gedrukt door Aldus in 1523, geschat op 300-400 gulden. Of nummer 1382, het verzameld werk van Marsman in 3 delen, voor 200-250 gulden. Van de 12 nummers van Albert Verwey bleven er trouwens 7 onverkocht, voor deze dichter was in 1993 al weinig belangstelling meer. De gedachte dat ik voor zo'n 300 gulden een Aldus-uitgave had kunnen hebben is trouwens wel onverdraaglijk...

Gerrit Komrij mijmert trouwens zelf ook over de veiling van de boeken van Polak. In Halfgod verzamelaar staat een stukje uit 1992. Komrij zegt:

Moet, na mijn dood, een collectie die met noeste vlijt is verzameld, die het unieke stempel draagt van mijn persoonlijkheid en die, op die manier, nooit meer bij elkaar komt, op de wind verwaaien? Moet die niet ondergebracht worden in een bibliotheek, op een instituut, in een stichting, zodat er niet nóg eens iemand zo veel energie in hoeft te investeren en ze voor iedereen beschikbaar blijft? (...) Maar er zijn ook gevaren. (...) Dat de ijdelheid van de collectioneur, na diens dood, groter blijkt dan de waarde van zijn verzameling. Moet ik, zeggen de aanhangers van de andere richting, jonge en nieuwe verzamelaars niet juist hetzelfde recht en dezelfde kans gunnen op de verwerving van zeldzame erken als ik tijdens mijn leven heb gehad? Dezelfde momenten van spanning en angst in de veilingzaal? Draag ik daarmee de gezegende fakkel van het bibliofiele jachtinstinct niet verder? Wordt door een eeuwigdurende hergroepering niet het gehalte van alle verzamelingen vergroot? (...) Ik weet niet wat ik er op mijn sterfbed van zal denken, maar zolang ik nog verzamel, is het duidelijk dat ik naar de laatste zienswijze neig. Uit eigenbelang.

Komrij voegde de daad bij het woord en maakte al afspraken over de veiling van zijn boeken voor zijn overlijden. En ook de boeken van Büch en Polak zijn onderdeel geworden van de "eeuwige hergroepering". Een bijzonder geval uit de veiling van Polak's boeken is nog een auteursexemplaar van Elsschot's Villa des Roses uit 1913, met een opdracht aan Anna van der Tak. Door Beijers in de catalogus gezet voor 400 tot 600 gulden werd het afgehamerd op 21.000 gulden (!!). Zo ongeveer het veertigvoudige dus. Zestien jaar later werd hetzelfde boek geveild bij Bubb Kuyper. Het stond daar in de catalogus voor 20.000 - 25.000 euro (ruim het dubbele, als je de overgang van guldens naar euro's er in verwerkt). Het werd geveild voor € 18.500,-. Overigens vertelt het Belgische Knack dat dit exemplaar nu in bezit is van Thijs Wierema. Zij slaan de veiling bij Bubb over als het gaat om de route van de veiling van Polak naar de bibliotheek van Wierema. Was het dan toch een ander boek bij Bubb?

De veilingcatalogi weerspiegelen verder het beeld dat al bestond van het boekenbezit van Johan Polak. Veel klassieke auteurs, luxe uitgaven, zeldzame uitgaven en een breed spectrum aan literaire werken van over de hele wereld. Met per land ook nog deelcollecties van auteurs (zoals bij de Duitstalige literatuur Hugo van Hoffmansthal en Franz Kafka, bij Nederlandstalige literatuur voor 1880 Joost van den Vondel en literatuur na 1880  Louis Couperus (waarvan een in perkament gebonden eerste druk van De boeken der kleine zielen, in vier delen werd afgehamerd op 3.000 gulden bij een richtprijs van 700-800 gulden. Een vergelijkbaar exemplaar bracht in 2009 bij De Eland/Van Gendt 7350 euro op).

Nog meer catalogi

Naast dit inkijkje in het boekenbezit van Johan Polak heb ik recent nog wat andere boekencatalogi aan mijn collectie boeken over boeken toegevoegd. Bij de boeken van Adri Offenberg stond ook nog de Catalogus van boeken uit de nalatenschap van Jan van Krimpen. Dit werkje is in 1966 uitgegeven door de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UBA), en dan is het maar een kleine stap naar de boekenkast van Adri Offenberg als voormalig conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana, die is ondergebracht bij de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Het is een vrij droge opsomming van de boeken die nu in de UBA zijn opgenomen, zonder verdere toelichting of commentaar. Dit boekje stond naast een verwante uitgave: Jan van Krimpen 1892-1958. Een keuze uit de collectie. Samengesteld door Mathieu Lommen en uitgegeven door de Universiteitsbibliotheek in 1992. De beroemde typograaf en grafisch ontwerper Jan van Krimpen had na zijn plotselinge overlijden in 1958 zijn archief, correspondentie en handschriften aan de UBA nagelaten, en bovendien kreeg de UBA de mogelijkheid als eerste te kiezen uit zijn boekerij. In de inleiding bij de uitgave van 1992 staat:

De overige boeken - ca. 300 uit typografisch oogpunt of anderszins opmerkelijke en zeldzame werken - werden door de Vereniging van Vrienden van de UBA aangekocht en op de jaarvergadering van 25 februari 1962 door de toenmalige voorzitter, Mr. A.J. d'Ailly, als geschenk no. 37 aan de UB overgedragen. Van dit geschenk verscheen in 1966 een door mevr. E.W. Theissen samengestelde catalogus.

Mij lijkt dat de genoemde uitgave van E.W. Theissen de catalogus is die ik heb gevonden, want die is uit 1966, zo blijkt uit de titelpagina. Er wordt echter nergens vermeld wie de opsteller is, maar het lijkt mij sterk dat er meer dan één catalogus in dat jaar vanuit de UBA is verschenen over de boeken van Jan van Krimpen. In de uitgave uit 1992 wordt een breder beeld gegeven van de collectie Van Krimpen: niet alleen boeken uit zijn bibliotheek, maar ook andere uitgaven van en over Van Krimpen die aanwezig zijn in de UBA. Terzijde: Mathieu Lommen, de samensteller van de uitgave uit 1992, kennen we natuurlijk ook als samensteller van het jubileumboek over Stichting de Roos waarvan ik twee exemplaren in de kast heb staan: de handelseditie en de gelimiteerde uitgave voor leden van Stichting de Roos.

Tot slot kocht ik zelf onlangs via Marktplaats het boekje Een gedenksteen voor Plantijn en Van Raphelingen te Leiden (1965) van E. van Gulik en H.D.L. Vervliet. In dit boekje wordt ingegaan op de pioniersrol van Christoffel Plantijn en zijn schoonzoon Franciscus van Raphelingen voor het ontstaan van een drukkers- en boekhandelscultuur in Leiden. Het verscheen bij de onthulling van de plaquette in de Vrouwensteeg in Leiden, waar nu sociëteit Minerva is gevestigd. In dit boekje - uitgegeven door uitgeverij E.J. Brill, waarvan de oprichter was getrouwd met een achterkleindochter van Plantijn - is opgenomen de Catalogvs Librorvm residvorvm Tabernae Raphelengianae, oftewel de veilingcatalogus uit 1619 van de boeken na opheffing van de uitgeverij/boekhandel, die na de dood van Franciscus van Raphelingen nog door zijn kinderen was voortgezet. Interessant is dat de boeken in de catalogus zijn gesorteerd op thema en daarbinnen op formaat. Zo is bijvoorbeeld de eerste categorie bij Theologie "In folio", het grootste formaat. En dan gaat het via quarto en octavo naar duodecimo/decimosexto. Vervolgens bij de juridische boeken hetzelfde. Het gevolg is bijvoorbeeld dat de theologische boeken van Franciscus Haraeus niet bij elkaar staan, maar deels bij folio en deels bij duodecimo. Voor catalogi uit die tijd trouwens geen ongebruikelijke manier van werken, maar ik heb liever een catalogus die is ingericht op thema en op auteur. Zelfs al is het zo’n lelijke uitvoering als de veilingcatalogus van de veiling van de boeken van Johan Polak.