10 juli, 2023

345 - Een feestbundel voor Laurens Janszoon Coster (1824)

Dit bericht wordt op een historische dag en een historisch moment gepubliceerd. Op 10 juli 2023, exact om half tien gaat/ging het bericht live. Een datum en een moment die nu betrekkelijk anoniem voorbij gaat, maar dat was 200 jaar geleden wel anders. Op 10 juli 1823, om half tien 's morgens, was het moment dat het startschot klonk voor een grootse nationale viering van de uitvinding van de boekdrukkunst. Met als centrale figuur daarbij Laurens Janszoon Coster

De uitvinding van de boekdrukkunst

Als je tegenwoordig vraagt wie de uitvinder was van de boekdrukkunst, dan krijg je daarop een eensluidend antwoord: Gutenberg. Of meer precies, Johannes Gensfleisch zur Laden zum Gutenberg (1400-1468) met de Gutenberg-Bijbel (1455) als bekendste publicatie van zijn hand. Deze uitspraak kan op zichzelf al wat genuanceerd worden: Gutenberg was niet zozeer de uitvinder van de boekdrukkunst, maar hij ontdekte een effectieve manier om met losse letters te drukken, in plaats van het al langer bestaande blokdrukken. Blokdrukken doe je door volledige pagina's in een blok te snijden en die te gebruiken om te drukken. Maar met losse letters zijn correcties veel sneller aan te brengen en is überhaupt een pagina veel sneller te zetten, en dus is de boekproductie veel hoger. Los daarvan bestond het drukken met losse letters waarschijnlijk al langer, mogelijk vanaf het jaar 1000 in China, waarvoor Bi Sheng de eer krijgt.

In Nederland was echter heel lang sprake van een andere opvatting: niet Johannes Gutenberg, niet Bi Sheng maar Laurens Janszoon Coster was degene die de eer toekwam als uitvinder van de boekdrukkunst. Deze opvatting heeft eeuwen standgehouden en bibliotheken zijn volgeschreven met bewijzen dat Coster toch echt een paar jaar voor Gutenberg het drukken met losse letters had ontwikkeld. Het verhaal is dat Coster zijn uitvinding deed, maar dat een van zijn knechten met de kennis naar Mainz trok en daar aan Gutenberg overdroeg, die zijn 'uitvinding' vervolgens wereldkundig maakte. Tegenwoordig is algemeen de opvatting dat dit verhaal niet waar is en dat het nog maar de vraag is of Laurens Janszoon Coster echt bestaan heeft, of dat hij wellicht een boekdrukker was maar niet de uitvinder (zie bijvoorbeeld de uitgave Laurens Janszoon Coster was zijn naam van Lotte Hellinga en Clemens de Wolf). De claim dat Coster de uitvinder is van de boekdrukkunst, was vooral ook ingegeven door ambities van de stad Haarlem en van sommige inwoners van de stad. Het versterkte de positie van de stad en haar inwoners als Coster als uitvinder kon worden neergezet. Los van de persoon Coster waren er wel altijd verschillende aanwijzingen dat er 'iets' was gebeurd in Haarlem: In de Keulse Kroniek uit 1499 vermeldt de eerste Keulse drukker Ulrich Zell dat de boekdrukkunst in 1450 in Mainz werd toegepast, maar dat voor die tijd al Vurbyldung in de Nederlanden was geweest. En dan zijn er nog verschillende ongedateerde drukwerkjes uit Holland (of mogelijk Utrecht) waarvan lang is gedacht dat ze uit de periode voor 1450 stammen, en dus een bewijs dat er voor Gutenberg als in Haarlem (of Utrecht) werd gedrukt met losse letters.

De strijd met Mainz is lang gevoerd. Het bekende standbeeld van Coster op het marktplein in Haarlem is in 1856 mede neergezet omdat in Mainz eerder een standbeeld van Gutenberg werd opgericht en men vond dat het bestaande standbeeld van Coster daarbij te mager afstak. Toch was in die tijd al sprake van twijfel over de Coster-claim. In de jaren daarna is overvloedig aangetoond dat het toch echt Gutenberg is die met de eer mag strijken. Helemaal uitsluiten dat Coster echt heeft bestaan én dat hij in 1423 daadwerkelijk de geclaimde uitvinding deed kan niet, maar er bestaat ook geen echte steun meer voor de Coster-claim, omdat elk feitelijk bewijs ontbreekt. Hoewel Jan Poortenaar nog in 1947 een boekje publiceerde met de veelzeggende titel Coster - niet Gutenberg (Naarden: In den Toren). Dat de herinnering aan Coster nog altijd levend is bewijst Renate Dorrestein, die in haar boekje Katten en de kunst van het boekenonderhoud (1992) schrijft: "Ik woon zelf namelijk óók in Haarlem, waar overigens, wat de Duitsers ook mogen beweren over hun Gutenberg, de boekdrukkunst is uitgevonden. We hebben een standbeeld van Laurens Janszoon Coster met de letter in zijn hand die hij rond 1440 in de Haarlemmer Hout uit een boom sneed, en toen begon de victorie."

Het blijft fascinerend om in wereld van de Coster-legende te duiken. Een paar namen spelen daarin een grote rol: Hadrianus Junius (1511-1575) die de legende overtuigend in de wereld bracht en Antonius van der Linde (1833-1897) die de legende uiteindelijk vakkundig om zeep hielp. Hadrianus Junius beschrijft in zijn boek Batavia (1588) uitvoerig hoe Coster tijdens een wandeling in de Haarlemmerhout van beukenschors letters sneed, waarna van het één het ander kwam. Perkamentus kocht een exemplaar van Batavia in 2020 en schreef er hier een bijdrage over. Een mooie analyse van Joost Robbe over de verhalende structuur van de mythe van Junius is geplaatst in het tijdschrift Internationale Neerlandistiek en is hier te lezen. Het verhaal van Junius is tot ver in de 19e eeuw de drager geweest van de Coster-claim. Antonius van der Linde, geboren in Haarlem, maakte een eind aan Haarlems aanspraken op de uitvinding van de boekdrukkunst. Hij publiceerde in 1869-1870 een reeks artikelen in De Nederlandsche Spectator, waarin hij de Coster-mythe ontkrachtte en stelde dat Gutenberg de echte uitvinder van de boekdrukkunst was. Hij haalde zich daarmee zoveel woede en hoon op de hals dat hij daarom naar Duitsland moest verhuizen.

De feesten van 1823

Waarom vertel ik dit nu allemaal? Nou, vooral omdat ik tijdens jongste veiling van Burgersdijk en Niermans de hand wist te leggen op het boek Gedenkschriften wegens het vierde eeuwgetijde van de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Janszoon Koster, van stadswege gevierd te Haarlem den 10. en 11. julij 1823, onder redactie van Vincent Loosjes. Precies 400 jaar na de vermeende uitvinding van Coster vond alles plaats wat in deze bundel is opgetekend, die onmiskenbaar middenin in de Costermythe staat. En precies 200 jaar daarna - in het jaar dat we eigenlijk opnieuw grootse Costerfeesten hadden moeten vieren in ons land - kocht ik dit boek. Het boek markeert wat mij betreft een hoogtepunt van de Costertraditie. Maar zoals ook de toewijzing van de uitvinding van de boekdrukkunst een zaak van stedelijke identiteit was, gold dat eigenlijk ook wel voor de feesten in 1823. Ik las een boeiende scriptie van Carolien Boender uit 2014 waarin ze laat zien dat de festiviteiten van 1823 ook een zaak van nationale identiteit waren: Nederland was nog maar kort een politieke eenheid en had die identiteit nodig. De feesten rondom de uitvinding van de boekdrukkunst pasten prima in die behoefte.

De inhoud van de feestbundel

Deze uitgave van Vincent Loosjes onderstreept het nationale karakter. Het boek start met een lijst intekenaren op de uitgave, die 41 pagina's lang is. Als eerste op de lijst staat de Koning der Nederlanden, die goed was voor 6 exemplaren (2 op drukmediaan, 2 op schrijfmediaan en 2 op velin). Ik ging natuurlijk op zoek naar bekende namen in die lijst. Allereerst mijn eigen achternaam, en ik vond inderdaad een naamgenoot op de intekenlijst die destijds student theologie in Leiden was. Verder was C.P.E. Robidé van der Aa één van de intekenaren, hem kennen we als auteur en mede-oprichter van het tijdschrift De Gids (zijn mede-oprichter Potgieter behoort trouwens niet tot de intekenaren).  Van de drukkersfamilie Enschedé uit Haarlem tekenen er verschillende leden in. En we vinden ook baron W.H. van Westreenen Tiellandt, de mede-naamgever van het Museum van het Boek van wie ik een handgeschreven briefje bezit waar in in 2016 over schreef. Ik heb de catalogus van de bibliotheek van het Museum gecheckt waarin onder andere de boeken van Van Westreenen staan vermeld,  en vond inderdaad twee exemplaren van deze bundel. Opvallend is ook de lijst met tientallen leesgezelschappen (van Almkerk tot Zwolle) die hebben ingetekend op een exemplaar

Na de lijst met intekenaren volgt een uitgebreide weergave van de aanloop naar, en de viering van, het feest van de boekdrukkunst, in “Haarlem, derzelver wieg en bakermat”. De tekst start met een uitvoerige bespreking van het onderzoek van Jacobus Koning die uiteraard bewees dat de Costerclaim feitelijk juist was. Er was nog wel wat twijfel over het precieze moment van de uitvinding. Maar men was overtuigd dat het tijdvak 1420-1425 was en dus werd 1823 geprikt als feestjaar - en daarmee het jaar van de uitvinding op 1423 gezet. Dit mede omdat het al 1822 was en dus te kort dag om in dat jaar een feest te organiseren. Dit besluit werd genomen door een commissie, waarvan de samenstelling en beraadslagingen ook uitgebreid worden weergegeven. Ter voorbereiding op het feest werden diverse dichters gevraagd om een lofzang in te sturen, waarmee een prijs kon worden gewonnen. De gouden medaille ging naar Hendrik Tollens, de zilveren naar Johannes Nierstrasz jr. en de bronzen naar Adriaan Beeloo. Voor zover ik kan zien hebben zij alledrie ook ingetekend op een exemplaar van deze bundel.

De aankondiging van het ringsteken.
Afbeelding uit de veilingcatalogus
van Bubb Kuyper (veiling 78, kavel 57)
Uiteindelijk ging het feest van start, op donderdag 10 juli 1823 begon de dag met 21 kanonschoten, waarna vlaggen in de hele stad verschenen. Om half tien ‘s morgens - op de minuut af 200 jaar voor dit blog verscheen - zette de stoet (“met ongedekten hoofde”) zich in beweging van het Raadhuis naar de Bavo, die geschikt was gemaakt om 4.000 gasten te herbergen. Een lange opsomming van notabelen, vertegenwoordigers van provincies, kerken, schutterijen, gemeenteraden, waterschappen, genootschappen en stichtingen, universiteiten en andere onderwijsinstellingen laat zien hoe nationaal deze viering was. Hierbij paste uiteraard een lofdicht: “De eeuw van twijfel is verdwenen / Haarlem zegeviert, dees stad / Mag, door Koster zich beroemen / Als der kunsten bakermat”. Na onder meer een voordracht van Johannes van der Palm en het voorlezen van het lofdicht van Hendrik Tollens, ging het gezelschap terug naar het Raadhuis. Na wat verversingen ging het gezelschap naar de Haarlemmerhout om de onthulling van het Costermonument in de Haarlemmerhout, waar de eerste letters waren gesneden.

Natuurlijk waren er in de stad allerlei activiteiten. Zoals het ringsteken, gewonnen door J.G. Feije - die er een paar zilveren sporen aan overhield. Er was op verschillende plaatsen muziek, en de dag werd afgesloten met vuurwerk. Met dat vuurwerk werden allerlei figuren afgebeeld, zoals een tempel met daarin de naam van Coster.

De tweede dag kenmerkte zich weer door allerlei activiteiten. Zoals een tentoonstelling in het kerkgebouw van de Doopsgezinde Gemeente, waarbij verschillende door Coster gedrukte boeken werden tentoongesteld. Deels waren dit blokdrukken, deels boeken met losse letter gedrukt:

Terwijl de bijgevoegde oorspronkelijke bewijsstukken de waarheid der berigten van Junius, en de wettigheid en welspraak op de eere der uitvinding op eene zoo in het oog loopende en overtuigende wijs staafden, dat alle deskundigen, die deze Tentoonstelling bezigtigden, hun leedwezen betuigden, dat de geleerde Buitenlanders, die voor de meestervarenen in de geschiedenis der Boekdrukkunst gehouden worden, en nog de aanspraken van Mentz of Straatsburg boven die van Haarlem blijven verdedigen, niet de beschouwing van het hier bijeengebragte genieten konden, als welke alleen meer, dan de uitvoerigste verhandelingen en best ontwikkelde vertoogen geschikt was, om hen van hunne dwaling terug te brengen

Op de tweede dag stonden ook de kinderen centraal, vooral die van de armenscholen “die aan Kosters uitvinding hunne beschaving zouden te danken hebben”. De schutterij organiseerde ook nog het “schieten naar den Vogel”. Hierbij zegevierde Lambertus Zwartjes , wat hem een zilveren tabaksdoos opleverde. Frans Jan de Vries bleef net achter bij Lambertus maar ging er met een zilveren Pijpedop vandoor . Helaas ging het toen regenen, maar na het wegtrekken van de buien ging het feest gewoon door.

Naast Haarlem waren er ook feesten in Hoorn, Dordrecht, Rotterdam en Groningen en ook die staan in de bundel beschreven. Meestal betrof het daar optochten van drukkersgezellen. Later die maand waren er ook in Haarlem nog verschillende andere tentoonstellingen, onder meer van een drukpers waarmee Coster gewerkt zou hebben.

De eerder genoemde redevoeringen en lofdichten staan integraal afgedrukt in het derde deel van de bundel. Johannes van der Palm zingt de lof van Coster maar waarschuwt ook voor de negatieve gevolgen van de drukpers. Daarna wordt de feestzang van Tollens afgedrukt alsmede een hele reeks anders feest-, lof- en lierzangen. Daarna volgt de integrale tekst van een toneelstuk over Laurens Janszoon Coster van de hand van W.E. Warnsinck. Afwisselend zien we de Genius der Beschaving, der Verlichting, der Wetenschappen, der Kunsten en der Menschheid zich eerst beklagen, dan Coster zegenen en na zijn uitvinding de lof zingen: “Mijn rijkdom bleef voor de aard’ verborgen / toen Koster, de aard’ tot heil, verscheen / Nu rees voor mij de schoonste morgen, / En de eeuw der duisternis verdween.”

Het toneelstuk is helaas niet opgevoerd, omdat de Haarlemse schouwburg hier niet geschikt voor was en opvoering in de Amsterdamse Schouwburg bleek te kostbaar. Na de tekst van de bundel volgen diverse bijlagen, zoals het rapport van de commissie die het onderzoek heeft gedaan naar het jaar van de uitvinding en die een plan voor het feest ontwierp, een onderzoek naar de Costerclaim en het uitgewerkte plan voor het feest. Interessant is nog bijlage E, waarin de boeken worden beschreven die Coster tussen 1420 en 1440 in Haarlem gedrukt heeft (en die op de tentoonstelling waren te zien). Eerst wordt herhaald hoe Coster de uitvinding deed en hoe vervolgens zo succesvol was, dat hij handen tekort kwam. Dus nam hij “vreemde hulp te baat, en stelde knechts op de drukkerij te werk, en verbond hen onder eede tot stilzwijgzaamheid”. Maar helaas, in de kerstnacht van 1439 nam “een zeker vreemdeling, eed en pligt verzakende, den voornaamsten voorraad van stempels, matrijzen, letteren, enz bij elkander” vertrok naar Mainz en verpatste het aan Gutenberg. De opsomming van boeken begint met een Abecedarium, toegeschreven aan Coster die dit drukte voor zijn kleinkinderen. Algemeen wordt nu aangenomen dat dit werk stamt uit het laatste kwart van de 15e eeuw. Als nummer 10 wordt de Spiegel onzer behoudenis genoemd, lang beschouwd als Coster’s belangrijkste werkt en ook genoemd door Junius. Het boek is echter rond 1471 gedrukt en bevindt zich nu in het Museum van het Boek, waarbij de band nog steeds claimt dat het boek van Coster komt. Naast enkele andere drukken bevat de lijst getuigschriften van Coster, door hem ondertekend en verschillende andere bewijzen van zijn bestaan. Na nog wat andere dankbetuigingen in de bijlagen wordt de bundel afgesloten.

Het herlezen van dit alles geeft een aardig beeld van de feestelijkheden in de stad. De gedetailleerde beschrijvingen van aantallen mensen, de versieringen in specifieke straten en de geuren en kleuren van de feestelijkheden zorgen dat het enthousiasme bijna voelbaar is. Het is bijna jammer dat de aanleiding bij nader inzien niet bestond en alle woorden over de arme Gutenbergianen die zo misleid zouden zijn, achteraf vooral op de Haarlemmers zelf sloegen. Desondanks is het boek een monument van de Costerlegende en alleen al daarom een waardevolle toevoeging aan mijn boekenkast.

Nog wat andere publicaties

Zoals ik aan het begin van dit stukje al zei is er veel geschreven over Coster en de claim dat hij de uitvinder van de boekdrukkunst was. In de meeste Nederlandstalige boeken over boeken wordt zijn naam genoemd, in de anderstalige veel minder. In mijn boekenkast vond ik nog een paar specifieke voorbeelden:

  • In het in 1994 verschenen vierde deel van Herman de la Fontaine Verwey's Uit de wereld van het boek staat een mooie bijdrage over de in Amsterdam wonende Engelsman George Smith, die in de 18e eeuw een aantal boeken vervalste (d.w.z. in incomplete boeken een jaartal en plaats toevoegde) alsof de boeken rond 1450 waren gedrukt. In één geval wordt hierbij ook de naam van Coster genoemd, die een boek gedrukt zou hebben. Smith verzon ook een verhaal over een knecht van Coster, Frederik Corcellis, die de kunst van het drukken naar Engeland zou hebben gebracht. Het artikel verscheen eerder in het tijdschrift De Gulden Passer en is uiteraard via het geweldige DBNL na te lezen.
  • In het vierde jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen uit 1994 schrijft Nop Maas een artikel dat vooral focust op de bibliofiele kant van de Coster-ontmaskeraar Antonius van der Linde. Aan de hand van o.a. veilingcatalogi beschrijft Maas het enorme boekenbezit van Van der Linde en hoe hij zijn boeken bij elkaar bracht. Uiteraard was een deel van zijn boekenbezit gewijd aan de Coster-studie. Twee jaar later schreef Maas nog een artikel over Van der Linde, dit keer over de relatie met Multatuli maar ook daar komt zijn Coster-studie aan bod. Te lezen bij DBNL.
  • In december 1940 publiceerde J. Brandt & Zoon en P. Proost & Zoon  ter gelegenheid van de herdenking dat 500 jaar eerder de boekdrukkunst was uitgevonden, een vertaling van twee hoofdstukken uit het boek van Douglas C. McMurtrie met de titel The Book. De Nederlandse vertaling heet Over de uitvinding van de boekdrukkunst en hierin betoogt McMurtrie uitgebreid dat het Gutenberg was die de uitvinding deed. McMurtrie gaat in een slothoofdstuk in op andere pretendenten, waaronder Coster. McMurtrie zegt: "Doch er is één pretendent, wiens aanspraken niet eenvoudig ter zijde kunnen worden geschoven, daar zijn zaak ondersteund is door ernstige en wetenschappelijke pleitbezorgers in een strijd die nog niet geëindigd is." Vervolgens behandelt hij de bekende feiten over Coster inclusief de mysterieuze onbekende drukwerkjes uit het midden van de 15e eeuw.