Ik bezit twee titels die gaan over het uitpakken van het eigen boekenbezit. Nu ik zelf eindelijk zo ver ben dat ik mijn verzameling dozen weer omvorm tot een bibliotheek kan ik mij goed voorstellen dat deze bezigheid ook bij anderen heeft geleid tot allerlei overpeinzingen.
Want boeken uitpakken moet zorgvuldig gebeuren en dat betekent dat elk boek op de plek komt waar het hoort. Maar tegelijkertijd is het ook nog een kwestie van het ontdekken wat die goede plek is, en dat betekent voortdurend schuiven met stapels en het herinrichten van planken. Omdat een deelcollectie toch meer boeken bevat dan ik dacht, of omdat een sommige boeken toch niet naast elkaar passen. Gelukkig houd ik trouw lijsten bij van mijn verzameling zodat ik kan controleren of alles er nog is en in welke subcollectie het hoort. Het verrassende is dat ik in de loop van de tijd toch minder precies ben geweest dan gedacht. Ik bleek boeken te hebben die niet op de lijst stonden: ik was rijker dan gedacht.
Maar het omgekeerde was helaas ook waar: ergens tussen de nog niet uitgepakte spullen moeten nog minstens drie titels liggen die tot nu toe spoorloos zijn. Ik weet zeker dat het oude huis leeg is, dus ze zijn meegekomen. Maar in welke doos heb ik ze uiteindelijk ingepakt?
Maar het voordeel van het uitpakken van boeken is dat je weer opnieuw met je hele bezit wordt geconfronteerd en dat elk boek dat je hebt zich weer even laat zien – als een dagenlange parade van grote geesten en mooie veroveringen.
Arthur van Schendel heeft in 1937 een kort essay geschreven: Bij het uitpakken van de boeken. Het zijn zijn overpeinzingen wanneer hij “na vele jaren” zijn boeken uitpakt die hij eens had: “Het is louter vriendschap die men voor alle voelt. Na de eerste ontroering van het wederzien, immers het zijn oude vrienden, die alle tegelijk binnenkomen, onderscheidt men ze weder en vindt hun hoekje in de genegenheid terug.” Van Schendel ziet al zijn boeken, ook die hij in zijn vroegste jeugd had, passeren. En hij vraagt zich af of hij ze alle nog wel zou moeten houden. Slechts enkele uitverkorenen verdienen een hoge status: "Tezamen met de klassieken zijn deze welbeschouwd de bibliotheek, en gelukkig is degene die niet, gretig en onverzadigbaar, alles behoudt wat van de drukpers in zijn huis komt, maar zich weet te beperken tot enkelen, die spreken met een stem. Want bezie de menigte der overigen. Daar staan in rijen romans, die gij gekocht hebt om in den trein niet in slaap te vallen; of omdat er in hun tijd een grote roep van ging; of omdat gij niet langs een boekwinkel kunt lopen, zomin als een ander langs een drankwinkel zonder geld uit te geven.”
Want boeken uitpakken moet zorgvuldig gebeuren en dat betekent dat elk boek op de plek komt waar het hoort. Maar tegelijkertijd is het ook nog een kwestie van het ontdekken wat die goede plek is, en dat betekent voortdurend schuiven met stapels en het herinrichten van planken. Omdat een deelcollectie toch meer boeken bevat dan ik dacht, of omdat een sommige boeken toch niet naast elkaar passen. Gelukkig houd ik trouw lijsten bij van mijn verzameling zodat ik kan controleren of alles er nog is en in welke subcollectie het hoort. Het verrassende is dat ik in de loop van de tijd toch minder precies ben geweest dan gedacht. Ik bleek boeken te hebben die niet op de lijst stonden: ik was rijker dan gedacht.
Maar het omgekeerde was helaas ook waar: ergens tussen de nog niet uitgepakte spullen moeten nog minstens drie titels liggen die tot nu toe spoorloos zijn. Ik weet zeker dat het oude huis leeg is, dus ze zijn meegekomen. Maar in welke doos heb ik ze uiteindelijk ingepakt?
Maar het voordeel van het uitpakken van boeken is dat je weer opnieuw met je hele bezit wordt geconfronteerd en dat elk boek dat je hebt zich weer even laat zien – als een dagenlange parade van grote geesten en mooie veroveringen.
Arthur van Schendel heeft in 1937 een kort essay geschreven: Bij het uitpakken van de boeken. Het zijn zijn overpeinzingen wanneer hij “na vele jaren” zijn boeken uitpakt die hij eens had: “Het is louter vriendschap die men voor alle voelt. Na de eerste ontroering van het wederzien, immers het zijn oude vrienden, die alle tegelijk binnenkomen, onderscheidt men ze weder en vindt hun hoekje in de genegenheid terug.” Van Schendel ziet al zijn boeken, ook die hij in zijn vroegste jeugd had, passeren. En hij vraagt zich af of hij ze alle nog wel zou moeten houden. Slechts enkele uitverkorenen verdienen een hoge status: "Tezamen met de klassieken zijn deze welbeschouwd de bibliotheek, en gelukkig is degene die niet, gretig en onverzadigbaar, alles behoudt wat van de drukpers in zijn huis komt, maar zich weet te beperken tot enkelen, die spreken met een stem. Want bezie de menigte der overigen. Daar staan in rijen romans, die gij gekocht hebt om in den trein niet in slaap te vallen; of omdat er in hun tijd een grote roep van ging; of omdat gij niet langs een boekwinkel kunt lopen, zomin als een ander langs een drankwinkel zonder geld uit te geven.”
Dat laatste geldt helaas ook een beetje voor mij. Maar daar staat tegenover dat ik ook nu nog kan zeggen dat ik een goede hand heb: het valt wel mee met de “menigte van overigen” in mijn bezit. Maar Van Schendel predikt matigheid en een kritisch oog: “Men kan tevreden zijn met en verzameling van boeken, die de bewondering voor edele geesten waarlijk nodig heeft; voor den een zal een tiental hiervan genoeg zijn, de ander verlangt er honderd. Het zullen alle de boeken zijn, tot welke men steeds terugkeert, waarin men steeds iets ontdekt, en alle in een behoorlijke uitgave.” Zo zie ik het ook graag: niet alleen de belangrijke titels, maar vooral ook in een mooie uitgave.
Walter Benjamin, over wiens leven en boeken ik hier en hier al eens eerder schreef, beziet zijn bezit met het oog van een verzamelaar. In het kleine boekje Ik pak mijn bibliotheek uit schrijft hij – waarschijnlijk in 1931 – over het hoe en waarom van het aanleggen van een boekenverzameling. “Ik moet u verzoeken u met mij te verplaatsen in de wanorde van opengebroken kisten, in de lucht vol houtstof, op de met verscheurde papieren bedekte vloer, tussen de stapels na tweejarige duisternis weer aan het daglicht blootgestelde banden”. Benjamin heeft zijn boeken twee jaar moeten missen, wat ook al veel te lang is natuurlijk. En hij beziet zijn boeken op dat moment als het resultaat van “het toeval en het lot”, waardoor ze uiteindelijk in zijn bezit zijn gekomen. Wat het meest glorieuze moment in het bestaan van het boek was. “Voor de ware verzamelaar betekent de aankoop van een oud boek de wedergeboorte ervan”.
Zoals Van Schendel voorstaat, heeft ook Benjamin een periode van matigheid gekend. “Jarenlang – gedurende minstens het eerste derde deel van haar bestaan – heeft mijn bibliotheek uit niet meer dan twee of drie rijen bestaan, die jaarlijks slechts centimeters groeiden. Dat was haar heldhaftige periode”. Daarna sloeg de inflatie toe – er werden veel boeken gekocht – en dan komt het aan op het vinden van de juiste manier om zaken te doen. “Verzamelaars zijn mensen met een tactisch instinct; hun ervaring leert hun dat, wanneer ze een vreemde stad veroveren, het kleinste antiekwinkeltje een vesting, de meest afgelegen kantoorboekhandel een sleutelpositie kan betekenen”. Het gaat erom dat boeken gered worden door ze op te nemen in je eigen bezit: “Voor de boekenverzamelaar ligt namelijk de ware vrijheid voor alle boeken ergens op zijn boekenplanken”. Zo beschrijft Benjamin ook zijn ervaringen bij veilingen en bij kopen via catalogi.
Maar het ging natuurlijk over het uitpakken van de boeken. Daarover zegt Benjamin: “Niets maakt duidelijk hoe fascinerend dit uitpakken is dan de moeite die het kost ermee op te houden.” Hij herinnert zich de steden en winkels waar hij zijn aankopen heeft gedaan, hij herinnert zich de plekken waar de boeken gestaan hebben. En hij concludeert dat hij een tevreden mens is en dat niet zozeer zijn boeken in hem, maar dat hij in zijn boeken woont.
Ik herken veel in wat beide heren schrijven. En nu ik zelf al mijn boeken weer één voor één door mijn handen laat gaan, realiseer me mijn rijkdom. Niet zozeer in de economische waarde van wat ik bezit, maar vooral in de veelzijdigheid ervan en de individuele schoonheid van de boeken. De schoonheid kan betrekking hebben op de inhoud, maar ook op de uitvoering en soms op allebei. En de schoonheid kan voor mij gelegen zijn in de zeldzaamheid: hoe kleiner en obscurer sommige uitgaven, hoe leuker het is om ze te bezitten. De komende tijd zal ik in dit weblog weer een aantal titels uit lichten, zodat mijn lezers een beetje kunnen meedelen in mijn rijkdom. Twee ervan hebben jullie zojuist ontmoet.
Walter Benjamin, over wiens leven en boeken ik hier en hier al eens eerder schreef, beziet zijn bezit met het oog van een verzamelaar. In het kleine boekje Ik pak mijn bibliotheek uit schrijft hij – waarschijnlijk in 1931 – over het hoe en waarom van het aanleggen van een boekenverzameling. “Ik moet u verzoeken u met mij te verplaatsen in de wanorde van opengebroken kisten, in de lucht vol houtstof, op de met verscheurde papieren bedekte vloer, tussen de stapels na tweejarige duisternis weer aan het daglicht blootgestelde banden”. Benjamin heeft zijn boeken twee jaar moeten missen, wat ook al veel te lang is natuurlijk. En hij beziet zijn boeken op dat moment als het resultaat van “het toeval en het lot”, waardoor ze uiteindelijk in zijn bezit zijn gekomen. Wat het meest glorieuze moment in het bestaan van het boek was. “Voor de ware verzamelaar betekent de aankoop van een oud boek de wedergeboorte ervan”.
Zoals Van Schendel voorstaat, heeft ook Benjamin een periode van matigheid gekend. “Jarenlang – gedurende minstens het eerste derde deel van haar bestaan – heeft mijn bibliotheek uit niet meer dan twee of drie rijen bestaan, die jaarlijks slechts centimeters groeiden. Dat was haar heldhaftige periode”. Daarna sloeg de inflatie toe – er werden veel boeken gekocht – en dan komt het aan op het vinden van de juiste manier om zaken te doen. “Verzamelaars zijn mensen met een tactisch instinct; hun ervaring leert hun dat, wanneer ze een vreemde stad veroveren, het kleinste antiekwinkeltje een vesting, de meest afgelegen kantoorboekhandel een sleutelpositie kan betekenen”. Het gaat erom dat boeken gered worden door ze op te nemen in je eigen bezit: “Voor de boekenverzamelaar ligt namelijk de ware vrijheid voor alle boeken ergens op zijn boekenplanken”. Zo beschrijft Benjamin ook zijn ervaringen bij veilingen en bij kopen via catalogi.
Maar het ging natuurlijk over het uitpakken van de boeken. Daarover zegt Benjamin: “Niets maakt duidelijk hoe fascinerend dit uitpakken is dan de moeite die het kost ermee op te houden.” Hij herinnert zich de steden en winkels waar hij zijn aankopen heeft gedaan, hij herinnert zich de plekken waar de boeken gestaan hebben. En hij concludeert dat hij een tevreden mens is en dat niet zozeer zijn boeken in hem, maar dat hij in zijn boeken woont.
Ik herken veel in wat beide heren schrijven. En nu ik zelf al mijn boeken weer één voor één door mijn handen laat gaan, realiseer me mijn rijkdom. Niet zozeer in de economische waarde van wat ik bezit, maar vooral in de veelzijdigheid ervan en de individuele schoonheid van de boeken. De schoonheid kan betrekking hebben op de inhoud, maar ook op de uitvoering en soms op allebei. En de schoonheid kan voor mij gelegen zijn in de zeldzaamheid: hoe kleiner en obscurer sommige uitgaven, hoe leuker het is om ze te bezitten. De komende tijd zal ik in dit weblog weer een aantal titels uit lichten, zodat mijn lezers een beetje kunnen meedelen in mijn rijkdom. Twee ervan hebben jullie zojuist ontmoet.
1 opmerking:
Bij het lezen van dit bericht, krijg ik zowaar zin om al mijn boeken weer in dozen op te bergen, om ze dan onmiddellijk weer uit te pakken...
Eigenlijk zou elkeen die boeken verzamelt toch wel minstens één of twee maal in het leven moeten verhuizen, niet?
Een reactie posten