18 november, 2022

338 - Winkeldagboek deel 3: 40 jaar beslommeringen in een antiquariaat

Het zong al een tijdje rond in bibliofiele kringen, maar nu is het dan toch eindelijk zover: het derde deel van het vermaarde Winkeldagboek is verschenen, zoals altijd geschreven door René Hesselink en Hans Engberts (†2011) van het Utrechtse antiquariaat Hinderickx en Winderickx. De donderdag van het verschijnen stond ik toevallig voor de etalage van Hinderickx & Windericks (H&W) aan de Oudegracht in de befaamde eurobakken te loeren, toen René ineens drie exemplaren van het winkeldagboek in de etalage legde, recht voor mijn neus. Met een briefje erop met de prijzen voor de paperback en voor de gebonden versie. Vers uit de doos gehaald waarschijnlijk, dus opgewekt stapte ik vervolgens naar binnen om naar de gebonden versie te vragen. Die bleek echter nog niet beschikbaar; pas een dag later zou die in de winkel zijn. Gelukkig stond mijn naam al op een lijst voor deze gebonden editie, zodat ik zaterdag alsnog een gesigneerd exemplaar in mijn brievenbus vond. Hoewel er nog ruim 100 boeken op mijn leesstapel liggen, kreeg dit nieuwe winkeldagboek natuurlijk onmiddellijk voorrang. De paperback is trouwens overal te koop, maar de gebonden editie alleen bij H&W. En drie gebonden (en gesigneerde) delen op een rijtje is uiteindelijk toch het mooiste.  

Naast de drie gepubliceerde winkeldagboeken verscheen er in 1997 al een eerdere versie. In een oplage van 250 werd bij “De Gecroonde Cnoop” ook al een winkeldagboek gepubliceerd. De Gecroonde Cnoop verwijst overigens naar een lantaarnconsole op de gevel van het pand. Het werkje verscheen ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van het antiquariaat. Die uitgave is vooral een verzameling anekdotes uit de boekhandel, zonder datum. Nog niet echt een dagboek dus. Dat format kwam pas bij de publicatie van het eerste grote winkeldagboek in 2003.

De belangrijkste vraag bij dit deel was of de heren er in zijn geslaagd om het hoge niveau van de eerste twee delen vast te houden. Dat is zonder twijfel gelukt. Het winkeldagboek wemelt nog steeds van de zeurkousen in de winkel, allerhande opvattingen over mede-antiquariaten, verzamelaars, klanten en literaire persoonlijkheden en natuurlijk klaagzangen over omzetten. Hoewel het overall prima gaat met het antiquariaat (28 september 2010: “Hinderickx & Winderickx, de enige winkel ter wereld met dit gruwelijke probleem: te veel klanten). Het levert nog steeds verslavend leesvoer vol mooie anekdotes over het leven aan de Oudegracht. En duidelijke meningen over van alles. Paperbacks bijvoorbeeld (17 augustus 2008: "Wij willen geen paperbackx meer, want u wilt ook geen paperbackx. Weg met de paperback! Dood aan de paperback!), Kees Fens (18 juni 2008: "Zijn zinnen leken zowel aan het begin, als in het midden en aan het eind te kunnen beginnen") en ontrouwe verzamelaars die hun met hulp van H&W bij elkaar gescharrelde collectie Hermans uiteindelijk elders verkopen (6 oktober 2008: "Ik ben er even wezen kijken, maar ik werd bijkans misselijk. Ik geloof dat dit de meest verraderlijke daad is die mij in 25 jaar antiquariatenbestaan is geleverd"). En dit is nog maar 2008, het laat zich raden wat er in de rest van het boek zoal wordt geschreven. Mooi vond ik ook de klacht over lezers die hun tweedehands boeken laten signeren (ja, ik voel mij aangesproken). Hans schrijft:

In de kelder aan het werk voor de markt in Deventer, maak ik me kwaad op die zgn. verzamelaars die met hun tassen vol boeken signerende schrijvers lastigvallen. (…) Echt goede schrijvers werken niet mee aan deze vervalsing, die namelijk de schijn van nabijheid wekt. Als ze het wel doen is het uit naïeve goeiigheid. Daarom tref je weinig signaturen van de groten en eindeloos veel van de kleinen aan. (Dit na hele stapels vals gesigneerde boeken te hebben afgeprijsd of weggegooid)

Natuurlijk heb ik direct gekeken of ik genoemd ben in dit deel van het winkeldagboek. Ik heb teruggezocht welke aankopen ik bij H&W heb gedaan om te kijken of ik als klant de heren heb kunnen verleiden een aantekening te maken. Want Nick ter Wal schreef het al in 2007 naar aanleiding van het tweede winkeldagboek: "De directeuren van dit antiquariaat kunnen geweldig schrijven. Sommige anekdotes vergeet ik nooit. Filosofischer dan deel één, maar helaas minder omvangrijk. Wie hun winkel bezoekt, loopt het risico vereeuwigd te worden. Doen dus." Helaas bleek dit in eerste instantie bij mij niet het geval. Kennelijk ben ik zo'n doorsnee klant dat ik alleen terugkom in de optelsom van de dagomzet. In dit deel van het winkeldagboek constateren de schrijvers ook al dat de enige klachten die ze over het winkeldagboek krijgen, komen van mensen die vinden dat ze ten onrechte niet genoemd zijn. Zoals ik. Het lijkt er op dat er behoorlijk wat klanten zijn die de winkel bezoeken met de hoop niet allen een paar fraaie boeken te kopen, maar ook vereeuwigd te worden in het winkeldagboek. Hoewel het voor anderen weer een belemmering is. Op 11 september 2014 schrijft René namelijk:

Ooit, toen wij Winkeldagboek 1 publiceerden, dachten we dat zo’n boek goede reclame voor de winkel zou zijn, maar het omgekeerde bleek het geval. Veel klanten durfden niet een boekwinkel te betreden waar je het risico liep in een boek terecht te komen. De lafaards! Uiteindelijk is het allemaal toch goed gekomen toen deel 2 verscheen, waarin wij onszelf beschrijven als net zulke beklagenswaardige sukkels als de klanten.

Overigens is de behoefte aan / de zorg over genoemd worden de uitbaters van H&W ook niet vreemd. Op 13 april 2010 schrijft René:

Na de Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat heeft Buijnsters nu zijn Geschiedenis van de Nederlandse bibliofilie gepubliceerd. Benieuwd of H&W daar in voorkomt, kwam ik het volgende tegen: (...) "Een bijzonder verschijnsel werd daarmee het Utrechtse winkelantiquariaat Hinderickx & Winderickx. (...)"

Onverwacht bleek ik vervolgens bij het lezen van het winkeldagboek toch een vrij uitgebreide vermelding daarin te hebben. Op dinsdag 28 juli 2009 schrijft René namelijk:

Op een aantal blogposts, of hoe heet zoiets, heeft zich een discussie ontwikkeld over onze minachting voor boekenweekgeschenken. Deze discussie speelt zich af op de 'spot' van 'Sneuper'. (Waarom moet dat toch altijd zo laf anoniem, dat geblog?) De negatiefste reactie, van ene Frits, is dat wij 'bijzonder onaangename zelfingenomen kleinburgers' zijn en deze Frits zou 'niet graag' in onze winkel komen. Wij worden verdedigd door Nick ter Wal, van Artistiek Bureau, en Kees Thomassen. De laatste schrijft over mij: 'Hij is niet eens een heel extravert mens, maar als je eenmaal door zijn gereserveerdheid heen kijkt, blijkt hij een aardig en geestig iemand. Niks kleinburgerlijk!'

Diezelfde 'Sneuper' heeft in een eerdere bijdrage aan zijn blog heel enthousiast geschreven over onze winkeldagboeken. Hij noemt Wdb2 een 'heel leuk en leesbaar boek', 'om niet te zeggen: geniaal'. Sneuper wil graag in ons Wdb genoemd worden. Nou, bij deze.

Ik moest erg lachen om de opmerking “Nou, bij deze”. 13 Jaar lang was ik onwetend over het feit dat ik het winkeldagboek dan toch had gehaald, al is het onder de noemer "laf anoniem". Alsnog heel erg bedankt daarvoor, ik voel mij vereerd! De bijdrage die door René wordt aangehaald met de discussie over boekenweekgeschenken staat hier. Mijn eerdere bijdrage over het tweede winkeldagboek waarin die hele aardige woorden staan staat hier. Ik vervolgde die laatste bijdrage met de woorden "verplicht leesvoer voor boekenliefhebbers". Die aanprijzing is door René in alle bescheidenheid weggelaten. Het mag inmiddels genoegzaam bekend zijn dat alledrie (of allevier) de delen van het winkeldagboek verplicht leesvoer zijn voor boekenliefhebbers, dat hoeven ze niet over te schrijven uit mijn blog. De genoemde reacties van Nick ter Wal en Kees Thomassen staan trouwens niet onder mijn blogposts, maar komen ergens anders vandaan.


Mijn laatste wens is nu nog dat er een verwijzing naar mij op de webpagina van H&W komt, bij het overzicht van reacties op het winkeldagboek. Zoals de verwijzing op de pagina over Oude Gracht 234 naar het blog van boekengek, maar dan naar dit stukje bijvoorbeeld. Inclusief deze bijdrage heb ik al twaalf keer over de verschillende winkeldagboeken geschreven. Daar mag toch wel wat tegenover staan?

Naast dat in dit deel meer dan de vorige keer sprake is van het overlijden van schrijvers (Mulisch, Haasse, Kousbroek, Zeeman. Zwagerman), klanten (Jan, Jan, Serge) en collega-antiquaren, staat dit deel natuurlijk in het teken van de ziekte en het overlijden van Hans Engberts. Hans overleed op 29 november 2011, precies 29 jaar nadat H&W als antiquariaat is begonnen, toen nog aan de Herenstraat in Utrecht: op 29 november 1982 dus. Bij de datum van 3 december 2011 staat de afscheidstoespraak van René bij de uitvaart. Hij zegt onder meer:

Op 29 november 2011, vroeg in de ochtend, kwam er na 29 jaar met de dood van Hans een einde aan ons compagnonschap. Hij vond het niet erg om dood te gaan, zei hij een paar weken geleden. Hij vond het vooral erg voor Ursula, voor zijn moeder en voor mij. Hij had gelijk. Hij heeft nu rust - voor zover de eeuwigheid iets met rust te maken heeft - maar wij moeten door. Zonder Hans. Hindericx & Winderickx zal wel blijven bestaan, maar zonder Hans zal dat een bestaan zijn in een andere dimensie. zijn invloed, zijn geest, zijn ziel, hoe moet ik het noemen, zullen wel altijd in H&W aanwezig blijven - en dan doel ik niet alleen op de boeken die nog jarenlang verkocht zullen worden voor door Hans erin geschreven prijzen.

En op 5 december 2011 schrijft hij bedroefd:

Had iemand toen voorspeld dat we het 29 jaar zouden blijven doen, dan hadden we hem hartelijk uitgelachen, maar nu, achteraf, is 29 jaar veel te weinig. Ik had met Hans oud willen worden in ons antiquariaat.

Maar H&W ging inderdaad door, en het winkeldagboek ook. In de eerste periode na het overlijden van Hans nog wat onregelmatiger. Al snel werd echter de draad weer opgepakt, natuurlijk met regelmatig herinneringen aan Hans. Elk jaar op 29 november wordt er in het winkeldagboek even bij stilgestaan. Niet alleen René schreef, maar er zijn ook andere bijdragenden. Zoals Wim Hazeu, Roosje en op 12 mei 2012 voor het eerst Roland Fagel:

Mijn eerste en volledige winkeldag in dit Hansloze Tijdperk begon op uiterst Hanzige wijze: ik stak de sleutel in het slot van de winkeldeur juist op het moment dat de domklok elf kreunde.

En zo gaat het leven aan de Oudegracht verder. Met herkenbare observaties, zoals op 8 september 2016:

Het zijn frustrerende tijden voor een serieuze antiquaar die ik toch ook ben. De afgelopen weken heb ik duizenden euro's uitgegeven aan bibliotheken van overleden klanten en de winkel zit boordevol goede boeken, maar het enige wat het volk koopt is de rommel uit de ééneurobakken. Ik schrijf nu wel 'rommel', maar het zijn soms best goede boeken die in de bakken verdwijnen, bijvoorbeeld omdat we er meerdere exemplaren van hebben en de mensen het verdommen er meer dan één euro voor te betalen. 

De 287 pagina's van dit winkeldagboek zijn moeiteloos uit te lezen. We lezen over de doorgaande verschuiving van de winkel naar internetverkoop (en dat er dus teveel pakjes moeten worden gemaakt), over de lockdown en over kaalslag onder Utrechtste antiquariaten. Je kunt het lezen in één lange zit desnoods, maar waarom zou je dat doen? Gewoon in kleine hapjes genieten. Want zoals René zelf zegt, op 12 september 2022, het is immers:

(...) een bijzonder leuk boek, evenals de vorige delen. Denk ik. Jammer dat ik het zelf geschreven heb. Ik zou het graag lezen.

Ik heb het in elk geval weer met veel plezier gelezen. Toch merkte ik tegen het einde dat de schwung er een beetje uit liep. Juist de dynamiek tussen René en Hans, hun verschillende opvattingen over het antiquariaat en hun bijdrage daarin maar ook hun gemeenschappelijke visie op de wereld (de klanten, de boeken, de collega’s in het vak) maakt het dagboek sterk. En uiteraard mist dat een beetje de laatste 11 jaar. Maar hoe dan ook een prestatie van formaat om gedurende 40 jaar geheel authentiek verslag te doen van het leven in een boekenantiquariaat en dat in drie kloeke delen te boekstaven. Ondanks al het gemopper maakt het eindeloze werken met boeken dat je toch bijna zelf een antiquariaat zou gaan beginnen. Bijna, niet helemaal.

02 november, 2022

337 - De hel van de bibliofiel en Andrew Lang's boeken over boeken

Charles Asselineau, foto door
G.F.T. Nadar (collectie Getty Museum)
Deze week ontving ik alweer de zevende uitgave van de Stichting Desiderata voor mijn bibliotheek en de redactie is er weer in geslaagd om volledig aan haar eigen doelstellingen te voldoen,  namelijk "het schrijven, samenstellen, vertalen en uitgeven van boeken die, qua inhoud en vorm, een onvoorwaardelijke liefde voor het boek weerspiegelen". Het zojuist verschenen werk van Charles Asselineau met de titel De hel van de bibliofiel is een schitterend boek dat zo verrijkt is, dat het veel meer is dan alleen de heruitgave van het beroemde 19e-eeuwse verhaal over de nachtmerrie van de bibliofiel. Niet alleen Asselineau’s verhaal is er namelijk in opgenomen, maar ook twee verhalen die hierdoor zijn geïnspireerd, namelijk Het vagevuur van een bibliofiel door Andrew Lang en Een boekenveiling in Hotel Drouot door Octave Uzanne. De thematiek van deze twee verhalen is dan ook nauw verwant aan dat van Asselineau en zijn ook direct door Asselineau’s verhaal geïnspireerd. Wat mij betreft een uitstekende keuze om deze drie verhalen samen te bundelen in één uitgave. Martin Hulsenboom zorgde voor de vertalingen uit het Frans en het Engels.

Maar wacht, er is meer! Van de eerdere Desiderata-uitgave De bibliomaan van Charles Nodier wisten we al dat aan het verhaal uitgebreide biografische en bibliografische bijlagen werden toegevoegd, zodat het verhaal in de historische en culturele context kon worden geplaatst. Dat is nu weer gebeurd, maar in de overtreffende trap. Over hoe die overtreffende trap er uit ziet, laat ik graag de stichting zelf aan het woord omdat die het mooier kan zeggen dan ik. "Het onderzoek naar de motieven in het verhaal leidt nu tot allerlei uitweidingen over de bibliofolklore: over boekenveilingen, bibliofobie, boekrestauratie, boekprentkunst en bibliofiele genootschappen. Ook de illustratoren die de ‘leesmerrie’ en ‘boekendemonen’ in beeld hebben gebracht krijgen ruim aandacht. In de eerste plaats is dat de illustrator van ‘De hel’, Léon Lebègue, een zo goed als vergeten briljante prentkunstenaar. Maar ook de demoontjes van Albert Robida verschijnen hier, en de afbeeldingen bij ‘De hel’ van de Tsjechische kunstenaar Hugo Steiner-Prag. In totaal bevat deze uitgave meer dan 160 afbeeldingen in kleur. Daarnaast zijn de drie verhalen toegelicht met Nederlandstalige bronnen die verwant zijn aan de inhoud, waaronder Willem Bilderdijk, die uitlegt hoe een nachtmerrie te werk gaat, en dominee Eliza Laurillard, die ingaat op zijn angst voor de vergetelheid." Ed Schilders heeft zich behoorlijk uitgeleefd in de “bibliomane aantekeningen”, een titel met een dubbele betekenis: De aantekeningen gaan over bibliomanie, maar de inhoud van de aantekeningen getuigen ook van een stevige bibliomaniakele werkwijze - de vrees is dat Ed Schilders zelf ook stevig aan bibliomanie lijdt. Het resultaat: het oorspronkelijke relatief korte verhaal van Asselineau is uitgedijd tot een kaleidoscopisch boek van 220 pagina’s, die ook nog eens is voorzien van een uitgebreid notenapparaat, waarin de boekenliefde uitbundig wordt beleden. 

Maar dan nu het verhaal zelf. Het verscheen in 1860 in boekdruk als L’Enfer du bibliophile, maar werd nooit eerder in het Nederlands vertaald. Asselineau vertelt over een nachtmerrie waarin een boekenvriend tegen wil en dank eerst door een demon gedwongen wordt waardeloze boeken aan te schaffen voor een te hoge prijs. Vervolgens belandt hij in de hellecirkels van de boekbinder (om de rommel zeer luxe te laten inbinden) en het veilinghuis (waar hij belachelijke prijzen betaalt voor boeken die hij niet wil hebben). Ten slotte is hij getuige van de plundering van zijn bibliotheek omdat hij de rekeningen van het veilinghuis en de boekbinder niet kan betalen.. 

Octave Uzanne werd geïnspireerd door het verhaal van Asselineau en schreef het verhaal Een boekenveiling in Hotel Drouot waarin een verzamelaar getuige is van de veiling van zijn eigen bibliotheek en tot zijn verbijstering ziet dat zijn met zorg verzamelde schatten voor schamele bedragen worden verkocht. Bij het ontwaken realiseert hij zich dat hij voor het slapen Asselineau’s verhaal heeft gelezen.

Het opgenomen  verhaal van Lang heeft als originele titel A bookman’s purgatory en vertelt over de nachtmerrie van Thomas Blinton, die ook hem overvalt nadat hij het verhaal van Asselineau over de hel van de bibliofiel heeft zitten lezen. In zijn droom herbeleeft hij dit verhaal op zijn eigen wijze, in grote lijnen volgt dit het verhaal van Asselineau. Ook Blinton wordt door een demon gedwongen tot aankopen waar hij helemaal niet op zit te wachten en moet op een veiling exorbitant bieden op boeken die hij niet wil hebben.

In alle gevallen gaat het om de ijdelheid en de hebzucht van de verzamelaar die door een demon wordt voorgesteld en die de verzamelaar dwingt om te doen wat hij eigenlijk niet wil, maar toch moet. Ed Schilders laat in de aantekeningen zien dat deze drie auteurs beslist niet de eerste zijn die dergelijke nachtmerries beschrijven. Een keur aan auteurs trekt voorbij die op een of andere manier dergelijke nachtmerries hebben verbeeld.

Iets over de drie auteurs

In dit boek staan verhalen van drie auteurs centraal. De thematiek van de verhalen komt overeen en de drie auteurs staan ook allemaal bekend als bibliofiel maar verder zijn de verschillen immens. Peter IJsenbrant verzorgde uitgebreide biografische schetsen van de drie auteurs. In het kort:
  • Charles Asselineau (1820-1874) was een Franse schrijver die bevriend was met onder meer de schrijver Beaudelaire. Hoewel voorbestemd als arts, koos hij de letteren. Zijn publicaties kenden een grote diversiteit, maar hij specialiseerde ook in het uit de vergetelheid halen van schrijvers die volgens hem ten onrechte in de schaduw stonden. Zijn passie was de romantiek, de literatuur tot 1830. Ook schreef hij fantasyverhalen waarin dromen een belangrijke rol spelen. Na Baudelaire’s dood publiceerde hij een nieuwe editie van Les fleurs du mal en een biografie over Bauedelaire. Asselineau’s grote passie was de bibliofilie en de dagelijkse jacht op boeken voor zijn bibliotheek.
  • Octave Uzanne (1851-1931) was ook een Franse schrijver, maar vooral bibliofiel die veel schreef over boeken en bibliofilie. Hij werkte mee aan talloze bibliofiele boeken en tijdschriften. Bibliofilie en vrouwen, dat was de focus van zijn werk. Bekend zijn dan ook zijn werken over vrouwenmode. Zijn boek over de Parijse bouquinistes kon desondanks op veel kritiek rekenen van de bouquinistes zelf. Lang bleef zijn werk onvertaald voor de Nederlandse lezer, totdat de Carbolineum Pers in 2018 de bibliofiele uitgave Bibliofiele verhalen publiceerde. Uzanne kreeg tijdens zijn studie in Parijs de smaak van het verzamelen van boeken te pakken. Hij richtte onder meer vier tijdschriften op en publiceerde veel boeken over boeken en bibliofilie, maar schreef ook romans en gaf verschillende ongepubliceerde werken van verschillende Franse auteurs uit.
  • Andrew Lang (1844-1912) was een Schotse journalist, dichter, schrijver, criticus en antropoloog. Hij is niet per se bekend als boekenverzamelaar, maar vooral als verzamelaar/kenner van sprookjes en volksverhalen, mythes en religie. Daar publiceerde hij dan ook verschillende bekende werken over zoals The blue fairy book (1899), The red fairy book (1890) en The green fairy book (1892) - in totaal 12 verschillende kleuren. Daarnaast publiceerde hij ook over Schotse geschiedenis. Hij werd beschouwd als een “born man of letters” en was goed op de hoogte van de Engelse en Franse literatuur.Hij heeft een indrukwekkende rij boeken op zijn naam staan maar publiceerde ook in allerhande tijdschriften.
Aangezien Andrew Lang goed vertegenwoordigd is in mijn bibliotheek, wil ik bij hem iets langer stilstaan.

Andrew Lang's boeken over boeken

Ondanks dat Lang vooral bekend is geworden door zijn Fairy books heeft hij behoorlijk wat boeken over boeken geschreven. In 1881 verscheen bijvoorbeeld The Library, waarin Lang ingaat op verschillende aspecten van het verzamelen van boeken, als een soort handleiding voor verzamelaars (denk hierbij aan het bekende ABC for Book Collectors van John Carter of de klassieker in ons taalgebied Het verzamelen van boeken: een handleiding van P.J. Buijnsters). Daarnaast verschenen nog verschillende andere titels, waarvan ik er vijf in mijn bezit heb. Helaas niet The Library, maar wel Old friends: essays in epistolary parody (1892), Ballads of Books (1888), Letters to dead authors (1886), Adventures among books (1905) en Books and bookmen (waarover hieronder meer). 

Het verhaal “A bookman’s purgatory” verscheen oorspronkelijk in Lang’s bundel Books and bookmen (hier integraal te lezen). Het is een goede gewoonte dat ik van de publicaties van Stichting Desiderata al een variant bezit. Zoals van de uitgave van Ewoud Sanders over Marmier’s maaltijd voor bouquinistes en natuurlijk van de hilarische uitgave Hayward Ho!. Maar bij het verhaal van Lang is het nog erger want dat bezit ik al drie keer. Ik heb namelijk drie versies van Lang’s bundel in mijn kast: uit 1886, 1887 en 1899. De reden dat ik ze alledrie heb gehouden, is omdat ik in het algemeen moeite heb met kiezen en de uitgaven ook wel wat van elkaar verschillen. Dat wil zeggen, als het gaat om de inhoudsopgave. De bijdragen zelf in de verschillende bundels zijn voor zover ik kan zien identiek aan elkaar. 

De uitgave van 1886 is de Amerikaanse editie, verschenen bij Coombes in de serie "Books for the Bibliophile". Ik kan niet veel andere uitgaven vinden in deze serie, eigenlijk alleen Ballads of Books. Bij Coombes verschenen onder redactie van Brander Matthews, later opnieuw uitgegeven door Longmans, Green and Co onder de naam Andrew Lang (mijn versie is uit 1888). De uitgave van Books and Bookmen uit 1887 is de eerste Engelse uitgave, en die van 1899 de tweede Engelse uitgave. Het lijkt erop dat Lang gedurende zijn leven nog  wat gehusseld met deze uitgave. Ik heb voor dit blogstukje maar eens een analyse gemaakt van de verschillen en overeenkomsten, waarbij ik de overeenstemmende uitgaven hetzelfde kleurtje heb gegeven. In de tabel vind je de drie inhoudsopgaven naast elkaar.
















De verschillen tussen de drie uitgaven zijn zichtbaar. Zowel de uitgave van 1886 als 1887 bevatten unieke bijdragen. Eigenlijk is alleen de eerste Engelse druk van 1887 de enige zonder echt unieke bijdragen. Theoretisch zou die dus wegkunnen, maar het is de eerste Engelse druk en daarom toch een beetje zonde om die af te stoten. Opmerkelijk is trouwens dat in het voorwoord van de Amerikaanse 1886-editie Lang expliciet zegt: 

The author does not book-hunt any more; he leaves the sport to others, and with catalogues he lights a humble cigarette. The game has grown too scarce; the preserves are for the rich. (...) I have ceased to hope for better luck; let younger or more sanguine men pursue the fugitive tract and the rare quarto. (...) No more morocco for me, or tooling, nor first editions; all these are vanity and (as a rule) bad bargains. Be not in a hurry to buy, young men and maidens, or your shelves, like mine, will be overcrowded with the melancholy harvest of inexperience and young desire". 

Hij lijkt afscheid te nemen van het fenomeen verzamelen en zijn bibliofiele leven, ook met een beetje spijt van wat het opleverde ("melancholy harvest") achter zich te laten. Maar vervolgens verschijnen er toch nog verschillende boeken over boeken van zijn hand. Eerst de heruitgave van Ballads of Books in 1888, maar in 1892 nog Old friends: essays in epistolary parody en in 1905 Adventures among books

De eerste Engelse editie van Books and Bookmen verschijnt een jaar na de Amerikaanse editie. In de Engelse uitgave staat een voorwoord, waarin enige uitleg wordt gegeven over het verschil in inhoud. 

The essays in this volume have, for the most part, already appeared in an American edition. The essays on "Old French title-pages" and "Lady book-lovers" take the place of "Book binding" and "Bookmen at Rome". 

Meer toelichting wordt niet gegeven. Waren de eerdere bijdragen ondermaats? Waren er problemen met rechthebbenden (de stukken verschenen eerder in tijdschriften)? Het wordt allemaal niet verteld. Wel wordt de herkomst van de verschillende andere hoofdstukken gegeven, die dus veelal eerder verschenen als bijdragen in tijdschriften. Maar zelfs dan blijft van sommige de herkomst onbekend, zoals "To F.L." en "Ghosts in the library".  Vermeld wordt wel dat "A bookman's purgatory" eerder verscheen in Longman's magazine (in 1883)

In 1899 wordt het voorwoord uit 1887 grotendeels herhaald, maar er wordt geen verklaring gegeven voor het verschil in inhoud tussen de bundels uit 1887 en 1899. Niet duidelijk is waar "Rich and Poor" en "Doris's books" ineens vandaan komen. Eveneens is onduidelijk is waarom "Curiosities of Parish Registers" uiteindelijk toch moet verdwijnen, nadat het in de eerste twee bundels wel stond. 

Tot slot

Ondanks de overdosis Andrew Lang die nu in mijn bibliotheek ontstaat, is deze uitgave van Stichting Desiderata hoe dan ook een aanwinst. Want het levert mij twee auteurs die tot nog toe ontbraken in mijn bibliotheek, naast Asselineau is dat Ocatave Uzanne. Van die laatste zou ik heel graag nog een paar titels op de plank willen hebben, want hij schrijft fascinerend over boeken en bibliofilie. Maar helaas zijn de uitgaven van Uzanne gewild en dus schaars en dus duur, zodat ik hoop op een mazzeltje op een toekomstige veiling of een toevallige vondst in een of ander morsig antiquariaat. Maar gelukkig heb ik tot die tijd nu in elk geval met deze uitgave mijn eerste tekst van Uzanne in bezit.

Hoewel mijn verwachtingen bij de aankondiging van dit boek al hoog gespannen waren heeft deze uitgave ze toch opnieuw overtroffen. Ik kan mij niet voorstellen dat er een lezer van mijn blog is die zich nog niet heeft aangemeld bij Stichting Desiderata. Maar zo wel, dan sommeer ik deze lezer zich te melden bij het secretariaat, als je je boekenliefde tenminste ook maar enigszins serieus neemt. Ik kan gewoon niet zo goed begrijpen waarom je het risico zou willen lopen om nieuwe publicaties als deze mis te lopen. Uiteindelijk wil je ze toch hebben en zie er dan nog maar eens aan te komen. Maar genoeg daarover, mij rest nu niks anders meer dan te wachten op de volgende verrassende keuze vanuit de redactie van deze stichting. Misschien weer een tekst van Uzanne? Of wellicht iets Brits, zoals Dibdin? Of toch maar iets Duits, zoals Uffenbach, Brügel, Von Zobeltitz? Een Italiaan zoals Fogazzaro? Er zijn nog genoeg boeken waarin de boekenliefde centraal staat die wachten om te worden ontslote. Ik heb het volste vertrouwen dat er een goede keuze zal worden gemaakt.

30 september, 2022

336 - Bibliofiele Bordewijk-uitgaven

Ferdinand Bordewijk (1884-1965) is een schrijver van een breed oeuvre waarbinnen zich niet bijster veel bibliofiele uitgaven bevinden die tijdens zijn leven zijn verschenen. Hij beschouwde zijn schrijverschap  als zijn secundaire beroep: “Ik ben eerst advocaat, dan schrijver”. Wellicht dat dit effect had op het beperkte aantal bijzondere uitgaven van zijn werk. Toch is er in de loop van de jaren - postuum - genoeg verschenen om er een aanzienlijke stapel van te maken. Recent heb ik weer een mooi bibliofiel exemplaar gekocht en dat is een goede gelegenheid om een aantal van deze uitgaven op een rijtje te zetten. Ik doe dat overigens niet chronologisch, maar in een willekeurige, maar wel geordende, volgorde die geen diepere betekenis heeft dan dat ik ze op deze manier uit de kast heb gehaald.

Allereerst is natuurlijk de vraag: wat is eigenlijk een bibliofiele uitgave en wanneer mag je een uitgave als bibliofiel beschouwen? Niet elk schaars werkje is meteen bibliofiel (al wordt dat wel vaak gezegd) en niet elk bibliofiel werk is schaars. Er zijn verschillende definities van bibliofiele werken, maar ik leen van Perkamentus een citaat uit een werk van Aat Vervoorn, met de toepasselijke titel Een bibliofiel boekje. Aat hanteert de volgende definitie:

een uitgave die op grond van typografische verzorging en/of boekband bijzondere waarde heeft voor boekenverzamelaars; vaak in beperkte oplage, al dan niet genummerd

In dit overzicht probeer ik zo dicht mogelijk bij die definitie van bibliofiele uitgaven te blijven. Een werk dat hier wat mij betreft dus buitenvalt, is Paarlen avond, een facsimile uitgave van een manuscript van Bordewijk, uitgegeven door de Haagse Kunstkring in 1978. In een oplage van 1000 verschenen en niet in de handel, dus je zou het bibliofiel kunnen noemen. Maar het is niet een uitgave waar heel veel bijzondere zorg aan is gegeven qua typografie of band: het is een gewone paperback op A4-formaat, maar niet meer dan dat. Desondanks blijft deze uitgave tot op de dag van vandaag inspireren. Ik focus hieronder echter vooral op de bijzondere uitgaven in mijn bibliotheek die duidelijk als bibliofiel mogen worden gekenmerkt.

Naast de verspreide bibliofiele uitgaven van verschillende drukkers en uitgevers, bestaan er ook nog de uitgaven die de laatste jaren zijn verschenen bij het Bordewijk-genootschap. Dit genootschap ijvert voor het vergroten van de belangstelling voor het werk van Bordewijk (en zijn vrouw, de componiste Johanna Bordewijk-Roepman). Voor de leden van het genootschap verschijnen geregeld publicaties die als bibliofiel mogen worden beschouwd gelet op de beperkte oplage, de zorgvuldige productie en de exclusieve verspreiding. Maar aangezien ik geen lid ben van het genootschap bezit ik die uitgaven niet. Wel bezit ik enkele aan het genootschap gerelateerde uitgaven, zoals hieronder blijkt. Waarschijnlijk zal ik de genootschap-uitgaven in de toekomst wel bezitten, want ze verschijnen vast een keer op een veiling en dan sla ik toe. Ik zal in deze blog tegen die tijd een aanvulling opnemen om van dit heugelijke feit verslag te doen. Maar in onderstaand overzicht ontbreken deze uitgaven nu nog.

Nieuwste aankoop: Bloesemtak (1991)

Laat ik beginnen met het voorstellen van mijn jongste aanschaf, de bibliofiele uitgave van Bloesemtak uit 2002. Dit exemplaar werd uitgegeven door De Distelkamp & Arethusa Pers, als 162e uitgave van deze pers. De oplage bedraagt 125 exemplaren, waarvan 115 Arabisch genummerd (ik heb nummer 79). Het boek is gebonden in half marokijnleer met batikpapier voor de platten, en voorzien van zijden kapitalen. Het boek bevat vijf etsen, vervaardigd en gedrukt door Wim van der Meij. Het zetwerk (lood), het drukwerk en het bindwerk is vervaardigd door Geert van Daal in zijn Atelier De Distelkamp.

Naast dat ik Bloesemtak een van de mooiste romans van Bordewijk vind, is dit in alle opzichten een prachtige uitgave. Een robuust boek, met veel liefde gemaakt en met schitterende details. Het stond al een hele tijd op mijn verlanglijstje en toen het recent bij Catawiki werd aangeboden sloeg ik toe. Vervolgens bleek ik het rechtstreeks van Geert van Daal te hebben gekocht, wat deze aankoop alleen nog maar meer bijzonder maakt.


Verschenen tijdens het leven van Bordewijk

Zoals ik hierboven al aangaf is het aantal bibliofiele uitgaven van Bordewijk niet heel groot, en de meeste daarvan zijn na zijn dood verschenen. Maar enkele bijzondere uitgaven verschenen nog tijdens zijn leven, veelal als luxe uitgaven die naast handelsedities verschenen. Er is echter een uitzondering, en dit is direct misschien wel een van de meest zeldzame Bordewijk-uitgaven. Het is de aparte uitgave van het verhaal Mijnheer Pem heeft een droom uit de bundel Tien verhalen.

Mijnheer Pem heeft een droom

Ik leerde voor het eerste over het bestaan van dit boek via Reinder Storm, tijdens een Bordewijk-symposium in de Koninklijke Bibliotheek. Hij vertelde hoe hij als een detective het spoor volgde van deze uitgave om deze uiteindelijk bij de maker zelf te vinden en uiteindelijk toe te voegen aan de KB-collectie. Ik schreef er destijds een blog over, waarbij ik hetzelfde spoor als Storm volgde naar de oorspronkelijke maker van het boekje, Harry Tuinhof in Wormerveer. Voor mij een makkie, omdat Storm de wegwijzers al had neergezet. De conclusie van toen was echter dat het boekje veel te duur voor mij was en ik heb het daarom niet gekocht. Maar tot mijn grote vreugde werd een exemplaar binnen een jaar aangeboden op Marktplaats, en van daar af was het nog maar één stap naar mijn bibliotheek. Sindsdien heb ik trouwens nooit meer een exemplaar ergens aangeboden gezien.

Mijnheer Pem heeft een droom is door Harry Tuinhof gemaakt bij wijze van proef voor zijn grafische opleiding. Het boekje is nooit bedoeld geweest voor publicatie en onbekend is hoeveel exemplaren er van zijn, maar het zullen er niet veel zijn.

 

Het is trouwens niet zo dat
Mijnheer Pem heeft een droom de heilige graal van een Bordewijk-collectie is. Dat is zonder twijfel de bundel Paddestoelen uit 1916, het debuut van Bordewijk dat verscheen onder het pseudoniem Ton Ven. Ik ken één particulier die dit bundeltje heeft, en dat is Robert Gaarlandt - de meest bekende Bordewijkverzamelaar en tevens oprichter van het Bordewijk-genootschap. Hij heeft zijn collectie zelf beschreven in een mooie catalogus ter gelegenheid van een tentoonstelling van Bordewijk-uitgaven in 2007 in de Pieterskerk in Leiden. Ik heb het dichtbundeltje in zijn collectie mogen zien en het is een bijzondere ervaring om dat mee te maken. Overigens heb ik al eerder geschreven dat de collectie van Gaarlandt elke aspirant Bordewijk-verzamelaar wanhopig maakt: de man heeft alles, van alles het mooiste en ook nog verschillende unica die per definitie onverkrijgbaar zijn (zoals het auteursexemplaar van Karakter). Maar voor wie over de schok van de Gaarlandt-collectie heen is, zoals ik, is er nog heel wat aardigs te verzamelen. Als je maar niet de illusie hebt dat je ooit compleet bent, of in de buurt komt van wat Gaarlandt bezit.

Een uitgave van Bordewijk die uiteindelijk misschien nog wel zeldzamer is dan Paddestoelen (d.w.z. de uitgave uit 1916, want in 1961 verscheen Paddestoelen opnieuw, alleen met een andere inhoud) is de uitgave Marion Quinn uit 1924. Na lezing van een eerste versie van dit blog merkte Reinder Storm op dat ik deze titel was vergeten te noemen. Dat had ik in eerste instantie bewust gedaan, vanwege het volstrekt unieke karakter (en daarmee de onbereikbaarheid) van dit werk. Dit is uiteindelijk toch een blog die over mijn boekencollectie gaat en ik schat in dat het al moeilijk wordt om ooit aan een exemplaar van Paddestoelen (1916) te komen. Maar een exemplaar van een boek waar er maar één van bestaat wordt wel heel lastig… Maar de suggestie van Storm is terecht: dit boek hoort toch in dit overzicht thuis.
Tijdens de bijeenkomst waar ik hoorde over het bestaan van Meneer Pem heeft een droom hoorde ik dus ook over de merkwaardige uitgave Marion Quinn. Het verhaal hierover verscheen ook in De Parelduiker. Deze uitgave werd in 1984 geschonken door een particulier aan het Letterkundig Museum en kwam later bij de KB terecht. Maar de titel werd in geen catalogus, fondsoverzicht, literatuurlijst of wat dan ook genoemd. Wat was dit voor uitgave? Naspeuringen wezen uit dat dit verhaal het eerste was in Bordewijk’s derde bundel Fantastische vertellingen uit 1924 en dat hier waarschijnlijk een “titeluitgave” van was gemaakt: losgesneden uit de bundel, titelpagina ervoor, bandje erom en klaar is de nieuwe uitgave. Dat kon met dit verhaal omdat het vooraan de bundel stond, dan begint de paginanummering ook logisch bij 1. Met het tweede verhaal gaat het niet meer, omdat je dan een boekje maakt met een paginanummering die begint ergens bij 138. Desondanks resteren nog genoeg vragen. Waarom is dit gedaan? Welke rol speelde Bordewijk zelf hierbij? Hoeveel exemplaren van Marion Quinn zijn er gemaakt en hebben de tijd overleefd? Titeluitgaven worden namelijk meestal van restanten van de oplage gemaakt, de oplage van deze derde bundel was 600. Hoeveel daarvan bleven onverkocht en werden versneden?  In welk jaar is dat eigenlijk gebeurd (ook omdat bekend is dat in 1941 de onverkochte exemplaren van de tweede en derde bundel Fantastische Vertellingen naar Nijgh en Van Ditmar gingen).Wat is er met de andere twee verhalen gebeurd? Zwerft ergens in een tweedehandsboekwinkel in Nederland in een duister hoekje nog een exemplaar van Marion Quinn rond? Bestaat de kans dat een tweede exemplaar ooit de weg vindt naar mijn bibliotheek?

Twee Bezige Bij-uitgaven

In en net na de oorlog verschenen twee uitgaven bij De Bezige Bij, waarover ik twijfelde of ik ze bibliofiel kan noemen, maar die ik toch in dit rijtje opneem: ik kan afvinken dat ze in beperkte oplage en genummerd verschenen en een verzamelwaarde hebben. De uitgaven zijn ook bijzonder qua boekband, dus ze komen door de selectie. Bovendien waren de series waar ze in verschenen door De Bezige Bij bedoeld als bibliofiele reeks.

In 1944 verscheen de uitgave Verbrande erven in beperkte oplage illegaal onder het pseudoniem Emile Mandeau in de serie Quosque Tandem (ik heb nummer 69 van 525 exemplaren). Dit verhaal werd later opgenomen in de bundel Bij gaslicht. De Bezige Bij startte in 1943 met de reeks Quousque Tandem, met als logo de letters QT. De boekverzorging was in handen van binderij Danner uit Utrecht. Papier werd geleverd door Van Gelder papiergroothandel. De QT-reeks bepaalde het gezicht van de Bezige Bij tijdens de oorlog. De serie bestond uit vijftien mooie, kostbare boekjes waar de mensen nogal wat geld voor over hadden omdat ze anders toch weinig met hun geld konden doen. Op initiatief van het Bordewijk-genootschap is van deze publicatie in 2016 een fotografische herdruk verschenen bij het Fonds Historische Publicaties in Schiedam (het verhaal speelt immers volledig in Schiedam). Ook deze heruitgave verscheen in een oplage van 525.

Na de oorlog startte De Bezige Bij met tweede bibliofiele serie, dit keer onder de naam Tandem Aliquando. In de aanbiedingsfolder van De Bezige Bij van eind 1945 staat: 

Quousque Tandem, Hoe lang nog, in oorlogstijd door ons uitgegeven, thans gevolgd door Tandem Aliquando, Eindelijk dan toch, in vrijheid. De reeks staat onder redactie van Anton van Duinkerken en Halbo C. Kool. In deze serie zal werk verschijnen van bekende Nederlandsche auteurs.


Wim Schouten beschrijft in zijn herinneringen in Een vak vol boeken hoe deze tweede serie geen succes werd, daarvoor was het teveel een allegaartje van verschillende uitgaven. Uiteindelijk verschenen slechts enkele uitgaven in de reeks, waaronder in 1946 Veuve Vesuvius. Deze uitgave werd geïllustreerd door Fiep Westendorp. Ook dit keer bestond de oplage uit 525 exemplaren (waarvan nummer 323 bij mij staat). Veuve Vesuvius werd later nog een keer door de Bezige Bij heruitgegeven als kleine pocket. 

Luxe uitgaven

Van verschillende reguliere Bordewijk-uitgaven zijn bij het verschijnen tegelijkertijd luxe-opgaven verschenen. Gelet op de bijzondere zorg die er aan deze uitgaven is besteed en de beperkte oplage beschouw ik ze als bibliofiel. Hiervan bezit ik er drie:

Haagse mijmeringen - dit bundeltje is sowieso al een enigszins speciale uitgave. Het verscheen namelijk in 1954 ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de ‘s-Gravenhaagsche Boekhandelaren Vereniging. De oplage was echter vrij groot: 12.500 exemplaren volgens het colofon. Dit boekje is dan ook verre van zeldzaam en wordt tot op de dag van vandaag in menige uitverkoopbak van antiquariaten neergezet. Het is een eenvoudige paperback op klein formaat. Maar naast de handelsuitgave verschenen er ook nog 150 luxe exemplaren, gebonden met stofomslag en op beter papier. Ik heb een van die 150 exemplaren, die ook nog eens gesigneerd is door Bordewijk - iets wat sowieso niet zo vaak gebeurt. Ik kocht mijn exemplaar in 2012 bij Bubb Kuyper.

Tien verhalen - Ook voor de bundel Tien verhalen geldt dat het in de basis al een niet-reguliere uitgave was, maar ook verre van zeldzaam. Deze bundel werd in 1956 uitgegeven door Elseviers Weekblad in een onbekende oplage, als vrij goedkope paperback. Je kunt geen kringloopwinkel voorbijlopen of er staat een exemplaar (of van een van de andere door Elseviers Weekblad goedkoop uitgegeven boeken zoals Schuim en asch van Slauerhoff of Voorbijgangers van Top Naeff). Maar naast de reguliere uitgave verscheen ook hiervan een  luxe uitgave, in steviger omslag en genummerd. Van de honderd exemplaren heb ik nummer 55.

Vertellingen van generzijds - De laatste luxe uitgave die ik heb, verscheen in 1950. De bundel Vertellingen van generzijds is weliswaar een luxe editie, maar niet eentje die tegelijkertijd met een handelseditie verscheen. De uitgave van 1950 is zeker bibliofiel te noemen: gedrukt op fraai papier, voorzien van een papieren omslag en met een kartonnen foedraal (die meestal ontbreekt vanwege de kwetsbaarheid), in een oplage van 350 genummerde exemplaren (waarvan ik nummer 29 heb). De handelseditie van deze bundel verscheen 11 jaar later, in 1961. Het is mij niet duidelijk waarom de verschijning van de bundel in 1950 is beperkt tot 350 exemplaren. Het colofon geeft er geen uitsluitsel over en wat speurwerk in de bibliografie van Bordewijk bracht mij ook niet dichter bij het antwoord. Ik zie in Delpher wel verschillende recensies van de bundel alsof het een regulier verschenen werk is, dus niet bij bijzondere gelegenheid. Waarom zou Bordewijk deze toch redelijk exclusieve uitgave zo hebben laten verschijnen?

(‘t Ongure) Huissens

Er zijn literaire werken die vaker dan andere worden uitgegeven. Dit geldt voor meer schrijvers: er zijn verhalen die steeds in allerlei verschillende uitgaven terugkomen. Voor Bordewijk geldt dit voor het verhaal Huissens. Dit verhaal verscheen voor het eerst in september 1935 als novelle in de reeks van De Vrije Bladen, toen nog met de titel ‘T Ongure Huissens. Vervolgens werd het opgenomen in de verhalenbundel De wingerdrank uit 1937. In die bundel staat trouwens ook het verhaal IJzeren Agaven, dat eveneens in de reeks De Vrije Bladen werd uitgegeven, en het verhaal Keizerrijk dat ook al later apart is uitgeven. De wingerdrank is echt een bundel met ‘greatest hits’, zou je kunnen zeggen. Maar Huissens spant de kroon qua aparte uitgaven.

In 1965 verscheen Huissens als aparte uitgave bij Stichting de Roos. Het werd een bijna vierkant boek, in linnen gebonden. Deze uitgave werd geïllustreerd door Mart Kempers en de typografie was van H.P. Doebele. Zoals altijd verscheen deze in een oplage van 175 genummerde exemplaren. Uit de catalogus van Fokas Holthuis leen ik de opmerking dat Bordewijk zelf uiterst tevreden was over deze uitgave, blijkens een knipsel uit het Nieuwsblad voor de Boekhandel van 25 maart 1965: “Voor de illustraties door Mart Kempers weet ik maar één kwalificatie: geniaal”.

In 1982 verscheen postuum wederom een bibliofiele uitgave van het verhaal, ditmaal bij Nijgh en Van Ditmar. Tegelijkertijd met een handelseditie van 3000 exemplaren verscheen een bibliofiele editie in een oplage van 200. Deze was genummerd (ik heb nummer XX) en gesigneerd door illustrator Kurt Löb. 

De Roos-uitgaven

Verschillende bibliofiele uitgaven van Bordewijk verschenen bij Stichting de Roos. Ik noemde hierboven al Huissens, maar dat is niet de enige aan Bordewijk gerelateerde uitgave. In 1981 verscheen De Joodse cel, eerder verschenen in de tweede bundel Fantastische vertellingen in 1923. Bij Stichting de Roos verscheen het verhaal separaat, geïllustreerd door Karin Bouthoorn. Ook dit keer was de typografie in handen van H.P. Doebele. De “cel” in de titel staat overigens niet voor een gevangenis, maar voor een muziekinstrument.

Naast de twee aparte Bordewijk-uitgaven van de Roos speelde Bordewijk eerst nog een rol bij de uitgave Gaspard la nuit, van Aloysius Bertrand. Deze verscheen in 1956 bij De Roos, 9 jaar voordat Huissens een Roos-uitgave werd. Bordewijk schreef voor Gaspard la nuit een (Franstalige) inleiding. Het is niet zo vreemd dat Bordewijk hiervoor was gevraagd, want de bundel van Bertrand was ook voor hem een belangrijke inspiratiebron. In Bordewijk's uitgave De korenharp, nieuwe reeks uit 1951 had hij al vertalingen van 15 gedichten uit de bundel van Bertrand opgenomen. Hoewel dit wel degelijk een bibliofiele uitgave is, is het wat mij geen bibliofiele Bordewijk-uitgave. Daarvoor speelt Bordewijk hier een te secundaire rol. Desondanks mag het boek in geen enkele Bordewijk-collectie ontbreken.

Wat wel als bibliofiele Bordewijk-uitgave mag gelden is De Roos & Ferdinand Bordewijk, een jaarwisselingsgeschenk voor leden van De Roos voor 2017. Dit is de bewerkte tekst die Rickey Tax, hoofd collecties van het museum Meermanno Westreenianum, uitsprak tijdens een Literaire Brunch in de Koninklijke Schouwburg in december 2015. In vogelvlucht wordt de relatie tussen Bordewijk en Stichting de Roos / Chris Leeflang beschreven, in het bijzonder als het gaat om de drie uitgaven die ik hiervoor noemde. Tax citeert volop uit de briefwisseling tussen Leeflang en Bordewijk, maar ook met de betrokken uitgevers (waaruit blijkt dat over de publicatie van De Joodse cel nog een behoorlijk gedoe ontstond met De Bezige Bij en de erven Bordewijk).

Een laatste verbinding tussen De Roos en Bordewijk vinden we in De Roos-uitgave De drempelschroom verdrijven - Literaire activiteiten in de jaren 1932-1973 bij boekhandel Broese onder Chris Leeflang. Hierin is aandacht voor onder meer lezingen die auteurs als Bordewijk, Hella Haasse, Godfried Bomans en anderen gaven in de Utrechtse boekhandel. Maar wederom: dit is weliswaar een bibliofiele uitgave, maar geen bibliofiele Bordewijk-uitgave. Overigens bezit ik een handtekening van Bordewijk in de bundel Kristal 1935, die gezet is tijdens één van de bijeenkomsten in Broese die in deze uitgave wordt beschreven. Om precies te zijn ging het om de bijeenkomst op 2 november 1935. Ik schreef er 14 jaar geleden een blog over.

De Bosbespers

Niet alleen bij Stichting de Roos verschenen verschillende bibliofiele Bordewijk-uitgaven, ook de Bosbespers uit Oosterbeek heeft ijverig Bordewijk-uitgaven gepubliceerd. De Bosbespers is een initiatief van Rody Chamuleau. In 1982 verscheen over deze uitgeverij een artikel in Trouw, waaruit blijkt dat de uitgever zijn pers zelf als hobbyproject beschouwt, maar desondanks in hoog tempo mooie boekjes maakt. Hij heeft daarbij oog voor het bijzondere, bij voorkeur 19e-eeuws, en maakt er werk van deze ‘literaire curiosa’ te ontsluiten.  Zelf heb ik acht uitgaven van de Bosbespers, waarvan de meeste Bordewijk-gerelateerd.

De oudste titels kunnen wij mij betreft niet echt de kwalificatie bibliofiel dragen. In 1983 verscheen Vijf kleine verhalen, met een voorwoord van J.A. Dautzenberg. Op zichzelf een mooi boekje, maar wat mij betreft niet bibliofiel. Dat geldt ook voor De hoogten van Doyle, de trog van Bordewijk, een uitgave uit 1988 waarin Mieke Tillema ingaat op plagiaat in het werk van Bordewijk, aan de hand van vergelijking van de twee genoemde verhalen in de titel. Ik vind de scheidslijn tussen bibliofiel en niet-bibliofiel in dit geval lastig, omdat ook in deze uitgaven op zich bloed, zweet en tranen van een margedrukker zitten. Maar ik mis in dit geval de bijzondere typografie of band of de expliciete beperkte oplage. 

Anders wordt het met de uitgave Schaduw, Stemming en Stil Water van Elly Beukenhorst-Kamp uit 1989, over de door Bordewijk bedachte Haagse straatnamen. De auteur schrijft een uitvoerige inleiding over de achtergrond van het initiatief van Bordewijk om in 1955 in een brief aan het Haagse college van B&W een lange lijst met namen voor te stellen. Ook geeft zij de volledige lijst met de door Bordewijk voorgestelde namen weer. Ik heb dit boekje, verschenen in een oplage van 150, tijdens het Bordewijk symposium waar ik hoorde over het bestaan van Meneer Pem heeft een droom door Elly Kamp laten signeren. Een aantal voorstellen van Bordewijk is uiteindelijk overgenomen, in de Haagse wijk Mariahoeve ligt een aantal straten met Bordewijkiaanse namen, zoals Hongarenburg en Ursulaland. In Mariahoeve ligt overigens ook de Bordewijklaan.

In 2005 verscheen bij de Bosbespers Vrouwenhaar, een uitgave t.g.v. de Beurs voor Kleine Uitgevers in het Amsterdamse Paradiso op 11 december 2005. In deze bundel staan drie niet eerder gepubliceerde verhalen van Bordewijk afkomstig uit zijn nalatenschap, voorafgegaan door een inleiding van Rody Chamuleau. Ik schreef er eerder deze blogpost over. 

Twee jaar later verscheen de uitgave Dames, een nieuwjaarsgeschenk in beperkte oplage van de Bosbespers en de Ravenberg Pers. Het bijzondere van het verhaal Dames is dat het beschouwd kan worden als het debuut van Bordewijk. Dit verhaal verscheen in 1907 in het Studenten Weekblad Minerva, met als auteur ene “F.B.”. In het colofon van dit boekje staat dat “gezien de spel- en interpunctie eigenaardigheden is hier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake van het schrijfdebuut van F. Bordewijk”. Het zou nog tot 1916 duren voordat het bundeltje Paddestoelen uiteindelijk zou verschijnen.

Tot slot is hier nog Tijding van Fer te noemen, eveneens uit 2007. Het is de Bordewijk-uitgave met de kleinste oplage die ik heb, namelijk 24 genummerde exemplaren (ik heb nummer 15, helaas een paperback en niet de gebonden versie). Ook deze uitgave bevat materiaal uit de nalatenschap van Bordewijk. Ook over deze uitgave is meer te lezen in een eerder blog.

Overige bibliofiele uitgaven

Er zijn naast dit alles nog een paar noemenswaardige bibliofiele Bordewijk-uitgaven. Twee ervan zijn afkomstig van de Avalon Pers, beide uit 1984.

De eerste is Straatnamen. Net als de eerder genoemde uitgave van Elly Beukenhorst-Kamp staan ook hierin de door Bordewijk voorgestelde straatnamen voor de gemeente Den Haag centraal. In de Avalon-uitgave wordt de inleiding van Bordewijk weergegeven zoals verschenen in de rubriek "Vrij spel" in Het Vrije Volk in 1956 (te lezen via Delpher). Deze uitgave verscheen in een oplage van 100, waarvan ik nummer 6 heb. Ik zoek desondanks nog één van de 28 Romeins genummerde exemplaren.

De tweede is De publieke fotolach, een jaarwisselingsgeschenk verschenen in een oplage van 125. Dit verhaal verscheen eveneens eerder in de rubriek "Vrij spel" van Het Vrije Volk in 1956 en was nog niet eerder uitgegeven. Ook deze tekst is via Delpher te lezen. Graag zou ik van deze uitgave nog één van de 25 gebonden exemplaren bezitten.

In 1980 verscheen een geïllustreerde herdruk van het verhaal Blokken, dat eerst was verschenen in 1931. Deze uitgave verscheen in een oplage van 350 en werd ontworpen en geïllustreerd door Frans de Jong. Alle exemplaren werden door hem gesigneerd en genummerd (ik heb nummer 10). Opvallend bij deze uitgave is het glimmende paarse omslag, ook een van de kwetsbaarste onderdelen. Het omslag is gevoelig voor krasjes en vlekken dus het valt niet mee om een vlekkeloos exemplaar te vinden. Een andere herdruk van Blokken is de facsimile uitgave van de eerste druk die in 1986 bij Nijgh en Van Ditmar verscheen. Enkele jaren eerder verscheen trouwens ook al een facsimile van Bint, ter gelegenheid van de 100e geboortedag van Bordewijk. Deze laatste verscheen in een oplage van 2000 exemplaren. 

Bij De Galgpers verscheen in 2011 op initiatief van - wie anders dan - Robert Gaarlandt in een oplage van 40 exemplaren het werkje Zeer geachte heer. Drie brieven. Vermoedelijk is dit de enige uitgave die ooit bij de Galgpers verscheen. Deze uitgave behelst drie brieven van Bordewijk ‘in facsimile’, gericht aan C.W. Freriks, Karel Reijnders en Ch.J. Enschedé en toegelicht in het boekje. De bijlagen bestaan uit drie met de hand uit de Schrijfmachineletter gezette brieven van Bordewijk, met behulp van scanner en printer voorzien van de oorspronkelijke briefhoofden en Bordewijks handtekening.  

De laatste bibliofiele uitgave in mijn bezit in dit blog verscheen in 2015 bij De Korenmaat in Haarlem: Oog in oog met Bordewijk van L.H. Wiener. In 2015 was het vijftig jaar geleden dat F. Bordewijk overleed. Het Bordewijkgenootschap organiseerde een herdenking, waarbij L.H. Wiener een toespraak hield, waarin hij de – bescheiden – herinneringen aan zijn ontmoeting met de schrijver vertelde, maar vooral de confrontatie aanging met het werk van de bewonderde auteur. Bint en Rood Paleis zijn de meesterwerken waardoor Wiener het meest geraakt werd en die hem de literatuur binnen trokken. Dit is helaas niet een van de 25 luxe uitgaven, maar een van de 150 reguliere uitgaven die desondanks wel door de auteur en de illustrator (het boek bevat een linoportet van Pita Snoeck) werden gesigneerd. 

Tot mijn verbazing is dit blog uiteindelijk langer geworden dan ik vooraf dacht. Ik blijk nog een behoorlijke stapel bibliofiele Bordewijk-uitgaven te bezitten. Maar ik heb er dan ook circa dertig jaar over gedaan om ze bij elkaar te krijgen. En dan nog heb ik van veel uitgaven niet de luxe gebonden uitgave te pakken. Mijn eerste bibliofiele Bordewijk-uitgave was Verbrande erven, dat ik ooit kocht bij het helaas niet meer bestaande antiquariaat Aioloz in Leiden. En de tot nu laatste is Bloesemtak. Gemiddeld kocht ik zo ongeveer elke anderhalve jaar een bibliofiele Bordewijk-uitgave, naast de reguliere uitgaven die ik natuurlijk ook heb staan. Het zal mij benieuwen hoeveel er de komende 18 maanden aan zullen worden toegevoegd. Ik hoop dat daar in elk geval de bibliofiele uitgave De zwoeger bij zal zitten. Want op deze in 1984 verschenen heruitgave in een oplage van 30 van een gedicht dat eerder in Maatstaf verscheen, heb ik nog niet de hand kunnen leggen. En als dat niet kan, wellicht een gebonden exemplaar van een bibliofiel werk dat ik al bezit.

29 augustus, 2022

335 - Oogsten op de Deventer boekenmarkt 2022 - deel 2: boeken over boeken

In mijn vorige bericht over het bezoek aan de Deventer boekenmarkt liet ik een aantal fraaie bibliofiele werkjes zien. Deze keer staan de gevonden ‘boeken over boeken’ centraal. Die scheiding tussen de twee berichten is volkomen willekeurig, al was het maar omdat ik in mijn vorige bericht al twee van de aangeschafte ‘boeken over boeken’ heb genoemd: de bibliofiele uitgave van Piet Buijnsters en het boek van Edward Wilson-Lee dat ik dankzij een genereuze mede-bezoeker heb kunnen kopen. In dit overzicht ga ik nog wat dieper op deze categorie in.

De bibliotheek van Philips van Leyden

Met heel veel plezier heb ik de studie van Robert Feenstra over de 14e-eeuwse bibliotheek van Philips van Leyden gelezen. Niet toevallig is dit het onderwerp van de eerste publicatie in de reeks “In den houttuyn” die werd uitgegeven door het Leidse veilinghuis Burgersdijk & Niermans. Is de achternaam van Philips al een signaal van zijn verbondenheid met Leiden, al lezende kwam ik er achter dat Burgersdijk & Niermans is gevestigd in het voormalige woonhuis van Philips van Leyden naast de Pieterskerk, tevens de plaats waar bijna twee eeuwen de - inmiddels verloren gegane - bibliotheek van Van Leyden werd bewaard.

Het mooie van de studie van Feenstra is dat hij het leven van Van Leyden en de vorming van zijn bibliotheek plaatst in het Europa van de 14e eeuw. Het feit dat Van Leyden belangrijke kerkelijke en maatschappelijke functies vervulde en ook studeerde en doceerde aan verschillende universiteiten (zoals in Orleans) maakt dat zijn leven en werk in grote delen te reconstrueren is. Daardoor gaat de figuur Van Leyden echt leven en is ook te volgen hoe en waarom hij zijn bibliotheek samenstelde.

Als het woord “bibliotheek” valt is het verleidelijk te denken aan een grote verzameling boeken, bijeengebracht in verschillende zalen en gesorteerd in fraaie hoge boekenkasten. Maar niets van dat alles is waar: de meest realistische schatting is dat zijn bibliotheek uit enkele tientallen banden bestond (met soms meerdere titels per band). Feenstra laat zien dat desondanks een dergelijke bibliotheek in onze streken in die tijd ongeëvenaard was en van internationale allure. We hebben het immers over de tijd ver voor de uitvinding van de boekdrukkunst, de tijd van de handschriften toen het bezit van een boek - laat staan enkele tientallen - voor vrijwel iedere particulier onbereikbaar was.

Philips van Leyden heeft in zijn testament vrij precies beschreven wat er met zijn boeken moest gebeuren en wie er toegang toe mocht hebben. Boeken mochten alleen ingezien worden, nauwelijks geleend, en er moesten waarborgsommen betaald worden als dat toch gebeurde. In het testament worden zijn boeken uitvoerig beschreven waardoor bekend is waaruit de bibliotheek bestond. Op dit moment is er echter nog maar één boek uit die bibliotheek bekend, dat gelukkig wel in de Leidse universiteitsbibliotheek wordt bewaard.

Gedenkplaat Philips van Leyden, aangebracht
door het dispuut dat zijn naam draagt
Dat juist Robert Feenstra over Philips van Leyden schreef is niet onlogisch. Feenstra was hoogleraar Romeins recht aan de Universiteit en ook Van Leyden heeft rechten gestudeerd. Feenstra is expert in het recht dat Van Leyden studeerde en doceerde in zijn tijd. Van mijn tijd aan de RUL herinner ik mij dat ik ook het vak Romeins recht volgde en volgens mij aan de hand van een boek van Feenstra. Of ik college bij hem heb gevolgd weet ik niet meer, maar ik weet wel dat ik Romeins recht met voorsprong het saaiste en onbegrijpelijkste vak van mijn studie vond. Nu ik dit werk over Philips van Leyden heb gelezen heb ik daar met terugwerkende kracht spijt van: Feenstra weet boeiend te vertellen en maakt nieuwsgierig naar de inhoud van de boeken van Van Leyden.

De bibliotheek van Columbus’ zoon


Een ander boek dat een bibliotheek en diens eigenaar op een fascinerende manier plaatst in de tijd, is het eerder genoemde boek van Edward Wilson-Lee, The catalogue of shipwrecked books. Het gaat hier over de boeken van Hernando Colon, oftewel Ferdinand Columbus (1488-1539). Deze tweede zoon van Christoffel Columbus vergezelde zijn vader op enkele reizen naar de nieuwe wereld, het recent ontdekte Amerikaanse continent, maar zocht zijn toekomst uiteindelijk op ander vlak: als intellectueel, bibliofiel en speler in de Spaanse en Europese politiek. In het boek worden de reizen van Columbus naar de nieuwe wereld, de verwikkelingen rondom zijn persoon, het leven van Hernando en de relaties met het Spaanse koningshuis en de machtsstructuren van die tijd uitvoerig beschreven. Mooie en interessante context, maar het duurt dan wel een tijd voordat we eindelijk bij de boeken aankomen. Desondanks is de aanloop relevant, omdat de belangrijkste biograaf van Columbus diezelfde Hernando is en duidelijk wordt dat hij een zorgvuldig gecreëerd beeld van zijn vader heeft willen neerzetten. Veel van het leven van Christoffel Columbus is onbekend, mede door toedoen van Hernando. In de visie van vader en zoon was de ontdekking van het nieuwe continent een teken dat aan Spanje de wereldmacht was gegeven en dat het bijna een Bijbelse opdracht was om die te vervullen. Bovendien moesten de rechten van de familie Columbus op de rijkdommen uit “de West” veiliggesteld worden. Om die reden was de bibliotheek die Hernando bijeen bracht van essentieel belang. Deze moest immers die almacht van Spanje weerspiegelen en onderbouwen dat Christoffel Columbus de ontdekker van het nieuwe continent en niet de concurrerende aanspraakmakers. Daarnaast was het bewijsmateriaal in de diplomatieke strijd tussen Spanje en Portugal die de toen bekende wereld wilden verdelen, en de vraag was waar de Spaanse helft eindigde en de Portugese begon. De eeuw van grote ontdekkingen, opkomende boekcultuur, grote politieke en religieuze ontwikkelingen in Europa: in dit boek wordt de onderlinge samenhang mooi beschreven. Vanwege zijn relaties met het Spaanse hof reisde Hernando door grote delen van Europa ten tijde van de grote ontwikkelingen die zich voordeden: hij was tijdgenoot van Erasmus en Luther, bracht tijd door in Venetië en Rome maar reisde ook naar onder meer Antwerpen en Maastricht. En overal kocht hij ladingen boeken, soms honderd op een dag. Door zijn verblijf in de belangrijkste centra van boekproductie in Europa en zijn financiële middelen, kon hij zijn droom verwezenlijken. De 1600 boeken die hij kocht in Venetië gingen helaas verloren en dat zijn de gezonken boeken waar de titel van het boek naar verwijst.

Net als bij Philips van Leyden is de bibliotheek van Hernando Colon te reconstrueren door de uitgebreide beschrijving ervan die is teruggevonden. Hij vond dat een bibliotheek zonder goede beschrijving dood was. De bibliotheek van Colon was echter van een totaal andere orde dan die van Van Leyden; deze bestond naar schatting uit 15.000-20.000 banden. Ongeveer een kwart daarvan is nog over en deze boeken worden sinds 1552 bewaard in de kathedraal van Sevilla. De grote hoeveelheid boeken maakte dat Hernando ook een systeem moest uitdenken om de bibliotheek toegankelijk te maken en dus was een andere ordening nodig dan tot nu toe in Europese bibliotheken gebruikelijk was. Immers, was het leeuwedeel van de boeken tot die tijd vooral religieus van inhoud (en dan is de categorisering eenvoudiger), nu ontstonden separate collecties op het gebied van natuurwetenschappen, medische werken, geografie, etc. Ook daarin heeft Hernando baanbrekend werk verricht.

Voor mij was hij tot nu toe een totaal onbekende figuur maar door dit boek is duidelijk geworden dat hij op verschillende gebieden een belangrijke rol heeft gespeeld in de tijd van de reformatie en renaissance en geprobeerd heeft om zoveel mogelijk van die kennis te verzamelen in een universele bibliotheek.


Drie oraties van boekwetenschappers


Waar het boek van Wilson-Lee mij in de zestiende eeuw bracht, zorgde Herman de la Fontaine Verwey ervoor dat ik daar nog even bleef. Ik kocht in Deventer namelijk drie oraties (of eigenlijk tweeënhalf, maar daarover later meer) waarvan de eerste die van De la Fontaine Verwey was. Zijn oratie uit 1954 heeft de titel De wereld van het boek en is een pleidooi voor een brede opvatting van de wetenschap van het boek. Hij bepleit dat deze wetenschap verschillende perspectieven moet omvatten: de bibliografie van het boek, papier, lettertypen, versiering en illustratie, de boekband. Veel aandacht gaat uit naar incunabelen (gedrukte boeken voor 1500) maar De la Fontaine Verwey benoemt de zestiende eeuw als essentiële periode in de ontwikkeling van het boek. Ik kocht in Deventer een ander boekje van hem uit 1954 waarin hij dit verder uitwerkt. Onder de titel De geboorte van het moderne boek in de XVIe eeuw verschenen twee voordrachten die hij hield in de universiteitsbibliotheek in Amsterdam in mei 1954. 

Fontaine Verwey argumenteert dat als het gaat om de typografie in het algemeen in 16e eeuwse boeken, er veel aspecten aan te wijzen zijn die kunnen gelden als modern (d.i. modern als in de jaren ‘50 van de vorige eeuw). Hij stelt dat lettertypes in die tijd verwant zijn aan die van de 16e eeuw. Dat de opvattingen over boekillustratie vergelijkbaar zijn met die van de 16e eeuw (waarbij in de tussenliggende eeuwen boekillustraties een heel andere rol speelde in relatie tot de tekst). Ook als het gaat om decoratie, dan is juist de soberheid die toen zichtbaar was vergelijkbaar met die van 16e eeuw, waarbij bijvoorbeeld de boeken van William Morris ten onder gaan aan een teveel aan decoratie. Met instemming haalt hij dan ook Jan van Krimpen aan, die het had over “het ondogmatische en het transparante van 16e-eeuws drukwerk”. Ik heb een keer op de Tefaf in Maastricht een exemplaar van de Kelmscott Chaucer aangeboden gezien. Het is dat ik circa 1,5 ton euro tekort kwam, anders had ik ‘m - ondanks de opvattingen van Fontaine Verwey en Van Krimpen - op dat moment zeker meegenomen.

De tweede oratie die ik kocht stamt uit 1966 en is uitgesproken door Ernesto Peternolli toen hij bijzonder hoogleraar werd in de Italiaanse taal- en letterkunde in Groningen. De titel van zijn oratie: Enige beschouwingen over het werk van Italo Svevo. Ik sprong een gat in de lucht want Italo Svevo is al heel lang een van mijn favoriete auteurs. Ik herinner mij nog goed dat ruim 25 jaar geleden een collega mij het boek Bekentenissen van Zeno aanbeval en dat was zo’n boek dat een onuitwisbare indruk maakt. Daarna heb ik alles gelezen wat er van Svevo vertaald beschikbaar was. Dat is niet per se heel veel, want lange tijd had Svevo weinig succes met zijn werk. Dat veranderde pas toen James Joyce een pleitbezorger van zijn werk werd. Joyce en Svevo waren al langer bevriend en Joyce bleef Svevo stimuleren om te schrijven. Ook bracht Joyce Svevo’s werk onder de aandacht van buitenlandse uitgevers. Helaas heeft Svevo niet lang van zijn uiteindelijke succes mogen genieten. Hij stierf in 1928 door een auto-ongeluk. Het reisverhaal Een korte romaneske reis van Svevo eindigt midden in een zin. Boeken die middenin in een zin eindigen, onvoltooide werken, hebben mij altijd wel geïntrigeerd. Het komt natuurlijk vaker voor dat schrijvers overlijden tijdens het schrijven van een boek. Maar in de lijstjes met bekende onvoltooide werken - met daarin titels van Dickens, Camus en Kafka - komt Svevo wat mij betreft ten onrechte niet voor.

Peternolli beschrijft het werk van Svevo aan de hand van zijn belangrijkste romans. Mooi om zijn analyse te lezen en ik had meteen zin om weer eens een boek van Svevo te pakken, want het is alweer te lang geleden dat ik dat deed. In elk geval is dit een mooie toevoeging aan de rij Svevo’s in mijn kast.

De laatste oratie die ik dacht te kopen was van Frans A. Janssen, Auteur en drukker in de geschiedenis van de typografische vormgeving. Maar ik had niet goed gekeken: dit was slechts de losse bijlage bij deze rede waarin de illustraties zijn opgenomen. Ik moet dus nog even verder zoeken naar de rede zelf.

Overige boeken


Tot slot nog twee laatste aardige vondsten in Deventer. Allereerst de door Paul Arnoldussen geschreven kleine geschiedenis van boekhandel De oude mol in Nijmegen (tegenwoordig boekhandel Roelants). Gestart als boekhandel van en voor de linkse studentenbeweging heeft deze boekhandel zich ontwikkeld tot een fraaie algemene boekhandel die gelukkig nog steeds bestaat. Arnoldussen beschrijft het moeizame bestaan van de boekhandel in Nijmegen vanaf de jaren ‘70 tot het faillissement in 1994, waarna het werd overgenomen door Wouter Roelants. 

De laatste uitgave is een overdruk van een artikel van J.F. van Royen met de titel Driewerf lelijk. Deze overdruk verscheen in 1994 ter gelegenheid van de opening van de grafische opstelling in het koetshuis van museum Meermanno-Westreenianum. Deze uitgave van De Uitvreter verscheen in een oplage van 170, waarvan er 50 ingenaaid werden. Mijn exemplaar is een van de 120 overige exemplaren. In dit artikel beklaagt Van Royen zich over het Rijksdrukwerk. Hij zegt: “Want laten wij het in drie woorden zeggen: het Rijksdrukwerk is leelijk, leelijk, leelijk, d.i. driewerf leelijk in lettervorm, in zetwerk en in papier, die drie hoofdelementen, waaruit het druk-karakter is saamgesteld.”

Zoals gezegd, niet al te veel en niet al te grote publicaties dit keer. Maar wat mij betreft weer een aantal heel waardevolle aanvullingen voor mijn deelverzameling boeken over boeken. Waarmee de teller van het aantal boeken in deze collectie inmiddels op 415 staat.